Emily zwom steeds vaker naar de grens tussen het water en het Bovenwater toe, al durfde ze nooit werkelijk haar hoofd naar boven te steken. Ze deed het altijd heel zorgvuldig als er geen boten in de buurt waren, maar vond het toch spannend. Elke keer begon haar hart als een razende tekeer als ze weer dichterbij de grens kwam.
Op een dag durfde ze haar vinger boven water te steken. Meteen gleed de kou die ze drie jaar geleden ook had gevolgd over haar vinger. Daarna volgde een tweede vinger; daarna en derde en daarna haar hele hand.
Vervolgens trok ze hem weer terug. Haar vingers begonnen te tintelen en ze keek nog een keer speurend om haar heen, om zeker te weten dat ze hier alleen was. Dat er geen mensen in de buurt waren. Toen dat niet het geval was, stak ze haar hoofd half in het Bovenwater, zodat ze om zich heen kon kijken.
De lucht streek weer langs haar huid; het water deinsde om haar heen. Verder was er niet veel te zien. Toen ze omhoog keek, moest ze haar ogen bijna dichtknijpen; ze kende het fenomeen van zonlicht, en voelde de warmte daarvan op haar gezicht.
Ze stak haar gezicht wat verder omhoog en vond de combinatie van de warmte van de zon en de kou van de lucht bijzonder intrigerend. Uiteindelijk kwam ze steeds verder omhoog, tot ze op haar rug in het water kwam te liggen. Haar staart bleef; ze had ergens verwacht (en ook een beetje gehoopt) dat haar staart zou verdwijnen zodra ze een beetje in het Bovenwater kwam, maar dat was niet het geval. Misschien dat ze helemaal in het Bovenwater moest zijn om benen te krijgen.
Elke dag zwom ze een stukje verder en keek ze opnieuw naar het Bovenwater; elke dag kwam ze opnieuw deinend water tegen; elke dag scheen de zon in haar gezicht. Eén dag was de zon achter grijze vlekken verdwenen en was er water uit de lucht gevallen; ze wist dat dit regen moest zijn, want haar vader had de gave om dat te beïnvloeden. Toch vond ze de zon interessanter.
Na een week had ze weer een heel eind gezwommen en tegen het neergaan van de zon, stak ze haar hoofd weer in het Bovenwater. Ze draaide opnieuw een rondje, en haar hart begon sneller te kloppen toen ze iets anders zag; er was iets, heel ver weg, omhuld door witgrijze mist. Iets anders dan alleen maar water. Zou dat land zijn? Leefden daar de mensen, als ze niet onderweg waren op hun boot? Otis had haar verteld dat de boot waarop ze hadden gezeten, slechts een tijdelijk huis was, en dat ze in werkelijkheid op het land huizen hadden gebouwd. Emily had huizen in haar hoofd vergeleken met de grotten waar zij soms sliepen. Hij had haar ook verteld dat je daar ook heel veel planten en dieren had, net als in het water, maar dat ze er heel anders uitzagen. Emily had geprobeerd zich er toentertijd iets bij voor te stellen, maar ze had het maar lastig gevonden. Nu ze het werkelijk land in zicht had, wist ze dat ze erheen wilde. Haar familie zou ze waarschijnlijk nooit weer terugvinden; ze had vaak aan vissen gevraagd de boodschap door te geven, maar er was nooit iets uitgekomen. Dan was het beter om aan haar eigen avontuur te beginnen. Morgen zou ze opnieuw een lange reis maken, en hopelijk zou ze dan bij het land uitkomen.

Reageer (3)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen