De reis naar het land duurde ongeveer een halve dag, inclusief de pauzes die Emily had genomen. Ze merkte dat het water ondieper werd en dat ze dus steeds meer bij het Bovenwater in de buurt zwom – maar ze had nog niet meer boten gezien. Ze vroeg zich af of die eigenlijk wel dicht bij het land zouden komen, maar had niet veel tijd om erover na te denken – in de verte, in het water, zag ze plotseling een wezen half in het water, half in het Bovenwater bewegen. Het leek te zwemmen, maar niet op een manier waarop vissen zwommen – het leek een klein beetje op hoe een krokodil zich voortbewoog, maar dan zonder staart, en veel minder soepel.
Toen ze aarzelend dichterbij kwam, zag ze dat er verderop nog meer dezelfde wezens zwommen. Het wezen dat dichterbij aan het zwemmen was, ging ook meer richting het ondiepere water, en ze besefte dat de bodem van de zee steeds dichter bij het Bovenwater kwam. Zo dicht bij het land was ze nog nooit geweest.
Nog een paar meter dichterbij en toen herkende ze de benen. Waren er mensen aan het zwemmen?
Ze zwom een eindje meer naar rechts en merkte dat het zand op de bodem daar plaats had gemaakt voor stenen rotsen, die doorliepen tot het Bovenwater. Hier waren geen wezens; geen mensen. Nog steeds aarzelend, met een hart dat als een razende tekeer ging, durfde ze het aan om dichter naar de rotsen toe te gaan, tot ze nog maar een paar meter verwijderd was van de plek waar de rotsen over zouden gaan in het Bovenwater. Hier bleef ze zitten.
Angst om gepakt te worden ging gepaard met een enorme hoeveelheid nieuwsgierigheid, en ze voelde zowel de neiging om hier zo snel mogelijk vandaan te zwemmen, als de neiging om naar boven te zwemmen.
Als mensen haar zouden zien met een staart, nam ze een groot risico. Op de boot waar ze drie jaar geleden op had gezeten, zaten verschillende mensen; ze wist dat Otis haar niets had willen aandoen, maar dat Conrad veel slechtere bedoelingen met haar had. En niemand had haar bevrijd. Ze wilden haar gebruiken omdat ze uniek zou zijn – ze moesten eens weten!
Maar tegelijk waren mensen wezens zoals zij geweest, met een stem, een uiterlijk, een karakter. Emily kon zich niet voorstellen dat álle mensen slecht waren.
Haar nieuwsgierigheid overwon. Heel langzaam, constant om zich heen kijkend, stak ze haar hoofd in het Bovenwater. Haar ogen werden groot. De rotsen gingen door. En op de bovenkant van de rotsen bevond zich groen spul, wat wel wat leek op zeewier. Gefascineerd door wat ze zag, bleef ze naar de rotsen staren.
Durfde ze nog dichterbij te komen? Durfde ze de rotsen in het Bovenwater aan te raken? Ze keek schichtig om zich heen, maar zag geen mensen – of andere wezens. Aarzelend zwom ze nog wat dichter naar de rotsen toe, tot het puntje van haar vingers een stukje aanraakten en haar staart licht langs de rotsen in het water schuurde.
Ze was zo dichtbij. Zou ze het aandurven? Zou ze zichzelf het water uit durven te trekken, het Bovenwater in? De rotsen op? Zou ze dan ook weer benen krijgen? En als ze die kreeg, zou ze dan, net als de mensen op de boot, erop kunnen voortbewegen? ‘Lopen’, had Otis het genoemd?
De gedachten slokten haar op, maar voor ze een beslissing kon maken, zag ze beweging in haar ooghoek en van schrik dook ze het water weer in en zwom ze zo snel mogelijk weg. Weg bij het land, weg bij de rotsen.

Reageer (3)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen