Daar lag ik dan. Klaarwakker in een ziekenhuisbed om 2:33, na net wakker geschrokken te zijn. Ik droomde weer hetzelfde zoals altijd. Jij speelde er ook weer in.

Ik leerde je kennen toen ik nog klein was. Elke avond konden mijn ouders de klok erop gelijk zetten. Je hoorde eerst een harde gil en daarna wat gestommel. 'Het is weer zover,' zeiden ze dan. 'Siri heeft weer een nachtmerrie.' Zij maakten ervan dat het een nachtmerrie was, maar eigenlijk vond ik dat helemaal niet. De reden dat ik zo gilde was, omdat jij ineens plotseling weg was. Het gestommel was er dan, omdat ik overal in mijn kamer opzoek ging naar jou. De eens zo op volgorde geordende knuffels werden ruwweg door de kamer gesmeten. Maar na lang zoeken, kon ik jou dan niet vinden. Huilend wiegde mijn moeder me dan weer in slaap en dan was je er plotseling weer.

Elke avond keek ik er weer naar uit om jou weer te ontmoeten. We waren precies hetzelfde alleen bepaalde dingen waren anders. Zo had jij sproeten, maar die waren bij mij nergens te bekennen. Ik had een weelderig bos blonde krullen, terwijl jouw gezicht omlijst werd met sluik hazelnootbruin haar. Jij noemde mij Siri en ik noemde jou Iris. Wij hadden dat samen bedacht. Het was ons kleine geheimpje.

We liepen samen door het bos. We droegen hetzelfde jurkje, alleen jij had een roze jurkje en ik een blauwe. Hand in hand huppelden we over het bospad, totdat we bij een weiland uitkwamen. Op de een of andere manier kwamen we altijd bij dat weiland uit. Er stond een grote beukenboom die altijd in volle bloei stond. We gingen dan met onze rug tegen de boom aanzitten en staarden naar de lucht. Samen bedachten we dan spelletjes.
‘Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet en het is rond!’ En jij keek mij vol verwachting aan. ‘Is het de zon?’ zei ik dan maar voorzichtig. ‘Nee!’ zei je met een grimas op je gezicht. ‘Zijn het de stipjes op jouw jurk?’ En ik keek haar met een bedenkelijke blik aan. ‘Nee-hee!’ ontglipte lichtelijk geërgerd langs jouw lippen, terwijl je een diepe zucht nam. ‘Dan weet ik het niet’ Verslagen keek ik weg van jou. ‘Het is die grote sproet op jouw neus!’ En samen gierden we het uit van het lachen. Je had het waarschijnlijk niet in de gaten, maar als jij lachte ging je neus wiebelen. Daardoor moest ik nog meer lachen. Schaapachtig lachte jij dan mee, terwijl jij zelf niet eens goed wist waarom.


Door al die jaren heen bouwden we samen een band op. Het klinkt misschien heel erg kinderachtig, maar zo voelde ik dat niet. Ik keek nog steeds elke dag toe naar dat ene moment waarop ik jou weer zag. Niemand wist van onze geheime "afspraakjes". Ze zouden mij immers allemaal voor gek verklaren. Soms dan zagen we elkaar niet. Ik was dan uit logeren bij een vriendin. Ik wist dat jij dan jaloers was, maar aan de ene kant begreep je het ook wel. Jij was immers mij en ik was jou. We begrepen elkaar en hoefden soms niet eens wat te zeggen. Uit elkaars ogen konden we aflezen wat er zich afspeelde bij elkaar. Ik moet toegeven dat onze band met de jaren minder werd. Ik werd ouder en vergat jou soms. Ik had andere dingen om over te dromen, leeftijd gerelateerde dingen. Als ik dan ik slaap viel, kwam ik jou wel gelijk tegen, maar het was dan meestal een korte ontmoeting. We groetten elkaar en liepen dan samen weer van elkaar weg. Ik voelde me er rot bij, maar werd tegelijkertijd aangetrokken tot andere dingen. Ik voelde jouw ogen in mijn rug branden, elke keer als ik niet bij jou was. Ik wilde wel naar je terug, maar op de een of andere manier ging dat niet. Ik voelde me eenzaam, jij voelde je eenzaam. Op een gegeven moment werd het me teveel. We moesten en zouden praten. Ik probeerde te slapen, maar het wilde niet. Ik werd overladen met gedachten. Hoe moest dit nou goedkomen als ik niet in slaap kon komen. Het ging weken door en ik voelde mij er alleen maar slechter op. Ik gaf jou de schuld dat ik niet in slaap kon komen. Jij had me vast opgegeven en daardoor kon ik niet slapen. Ja! Dat was het. Dat moest het zijn. Dagen achter elkaar maakte ik dat mezelf wijs en op den duur ging ik er ook nog in geloven. Jij en ik, ik en jij, Siri en Iris. Hoe kon dit gebeuren? Na alles wat we samen hadden meegemaakt. Dit kon niet gebeuren. Duizenden angstige gedachten vlogen op me af. Ik wist het allemaal niet meer. Ik voelde me leeg, Jij voelde je leeg.

Het viel niet alleen mij op dat het slecht met mij ging. Het was jou vast ook al opgevallen, maar bij jou kon ik het niet meer kwijt. Ik had je al zolang niet meer gezien. Ik voelde dat je met me meedacht. Samen maakten wij beslissingen. Het voelde goed. Alleen al jouw aanwezigheid maakte zoveel goed. Mijn ouders begonnen erover bij het avondeten. 'We merken dat het niet zo goed met jou gaat Siri. Is alles oke?' Ik wist heel goed dat het niet goed ging, maar ik wilde het niet toegeven. Zo koppig als ik was. Als ik toe zou geven, dan zou ik ze alles moeten vertellen. Ik zou jou moeten verraden en waarschijnlijk zou de zielenknijper dan komen om met mij te praten. Zo waren mijn ouders wel. Ze zouden zelf niet met mij erover praten. Dat konden ze niet. Als kind kon ik goed met ze opschieten, maar toen ik jou eenmaal ontmoette veranderde dat. Ik had alleen maar oog voor jou en mijn ouders lieten mij mijn gang gaan. 'Het is de leeftijd,' zeiden ze dan. Alleen ging het nooit over en zij lieten het er bij. 's Morgens was het, ‘Goedenmorgen. Veel plezier op school.' En ’s middags, als ik dan thuiskwam, vertelde ik wat ik allemaal gedaan had. ’s Avonds wensten we elkaar een goede nachtrust toe, en zo was de cirkel rond. Weken achter elkaar ging het zo door. 'Is er echt niks aan de hand Siri?' Wanhopig probeerden mijn ouders uit te vogelen wat er in mij om ging. Elke keer antwoordde ik weer, 'Nee, echt niet.' Ik voelde me niet lekker. Jij voelde je niet lekker. Samen besloten wij het toch maar te vertellen. Niet van jou natuurlijk, maar van de slapeloosheid. We moesten dan maar naar de dokter zeiden mijn ouders.

Ik zag aan het gezicht van de dokter dat het niet goed was. 'Verdere onderzoeken in het ziekenhuis,' zei hij. Ik voelde me er niet goed bij, en door jou voelde ik mij alleen maar slechter. We leken dan wel exact op elkaar, maar jij was nu helemaal in paniek terwijl ik de situatie helemaal in de hand had. Soms kon het een ongelooflijke chaos zijn in mijn hoofd, maar niet deze keer. Ik was de rust zelve. Vele onderzoeken volgden, maar er kwam niet veel goeds uit. 'Het is erfelijk. Jij hebt het waarschijnlijk ook. Wij weten niet hoe het zich verder zal ontwikkelen, maar de prognose ziet er niet rooskleurig uit.' Ik wist genoeg en mijn ouders ook. Je kon eraan doodgaan en als je het al zou halen, dan zou dat veel van je lichaam vragen. Jij snapte er niks van. In die wereld die ik voor jou gecreëerd had, was er geen sprake van familie. Jij had alleen mij. Ik moest talloze behandelingen ondergaan. Ik werd er moe van. Mijn haar begon uit te vallen en de dingen waaraan je mij kon herkennen, vervaagden. Ik leek niet meer op jou, maar de band was er nog. Jij veranderde niet met mij mee. Jij hield me omhoog en leerde mij om de positieve dingen te zien.

Het moment was dan eindelijk aangebroken. Weldra zouden wij elkaar weer ontmoeten. Een lange, intensieve operatie stond op het programma. Ik zou voor een lange tijd onder narcose zijn. Het perfecte moment. Ik keek er tegen op, maar tegelijkertijd voelde ik spanning, gezonde spanning. Ik stelde mijzelf al voor wat we zouden doen en hoeveel we elkaar te vertellen zouden hebben. Ik kreeg het groene kapje op en hoorde de arts nog vaag tot 5 tellen. 1, 2, 3, 4, 5...

Ik zat met mijn rug tegen de boom, net zoals jou. We zeiden niks, maar hielden ons stil. We keken naar de wolken en wezen af en toe als we er figuren inzagen. De stilte werd onderbroken. De bladeren van de beukenboom, die altijd in bloei stond, begonnen zich langzaam los te laten, verslagen. Er brak een nieuw moment aan, maar we voelden beide dat dit anders zou zijn. Ik voelde mijn krachten wegnemen, jij voelde je krachten wegnemen.

Ik opende mijn ogen en zag mijn ouders naast mijn bed zitten. Ik voelde dat mijn hand vastgehouden werd en kreeg het warm. 'De operatie is goed gegaan. We hebben weer goede hoop.' Een stille zucht ontglipte mijn mond. Ik voelde me opgelucht en kon weer slapen. Ik was nog heel moe en sliep de hele dag door. Verscheidenden mensen kwamen op visite en ze brachten dingen voor me mee om mijn kamer toch een beetje op te vrolijken. Ik begon jou een beetje te vergeten. Jij trok je terug. Al snel begon ik je te missen en vroeg ik of ze weg konden gaan, omdat ik nog erg zwak was. Op de een of andere manier had ik heel erg de drang om alleen te zijn met jou. Net alsof er iets stond te gebeuren, iets wat alles zou veranderen. Er kwamen over de hele dag verspreid verschillende artsen en verpleegkundigen langs. 'Het gaat op het moment goed, maar we zijn er nog lang niet. Ze heeft een lange weg te gaan.' En dan gingen ze weer verder in een soort vreemde taal over wat er allemaal wel niet met mij aan de hand was. Ze hadden hun eigen medische taal, zodat iedereen elkaar begreep. Alleen ik, ik begreep er niks van. Ik voelde me buitengesloten, want ik wou graag weten waar ze het over hadden. Het ging tenslotte over mij, over ons.

"Drup, drup, drup" We telden de regendruppen die op onze handen vielen. Het was een regenachtige dag en we zaten bij de boom. De bladeren waren nog niet helemaal gevallen, dus we konden nog schuilen. Wij hebben veel meegemaakt, jij en ik. Wij zijn onafscheidbaar. Wij blijven bij elkaar voor altijd. Jij gaf mij een blauw lint die mooi paste bij mijn blauwe jurk. We werden nooit ouder, maar bleven hetzelfde. Jij voelde ook dat er wat aan kwam, maar het voelde toch wel prettig, we keken ernaar uit. We liepen weer sa.....


Handen leken mijn hart te omklemmen. Kleine zuchtjes lucht konden ternauwernood ontstnappen uit mijn mond. Woelend lag ik in bed. Plotseling begon het kastje naast mijn bed rare geluiden te maken. Ik vloog rechtovereind en raakte in paniek. Het was 2:30, en het ging mis. Binnen een mum van tijd stonden er allemaal mensen in witte jassen om mij heen. Ik wilde praten maar het lukte niet. Allemaal geluiden klonken er om mij heen en ik hoorde jouw stem, 'Het komt goed.' De geluiden hielden op. Daar lag ik dan om 2:33. Stil.

Ik hoorde mijn ouders al aankomen, maar ik besloot niks te zeggen, of beter gezegd, ik kon niks meer zeggen. 'We zijn met zijn tweeën nu, voor altijd,' zei je. Met enige aarzeling beaamde ik dat. Ik zag de tranen op mijn ouders hun gezicht verschijnen. Ik voelde me schuldig, maar wist ook niet goed wat er aan de hand was. Alles vervaagde. En daar zat ik dan met jou in het weiland. De beuk stond weer in volle bloei en we hielden elkaars hand vast.

Ik ben jou, en jij bent mij.

Reageer (65)

  • Sophizya

    Wauwauwwauwwauw!!!!!!! PRACHTIG!!!!!!!!(lol)

    8 jaar geleden
  • ArcReactor

    Je schrijft echt prachtig,
    btw...
    Ik heet Iris & mijn bynaam is...
    Siri ;3
    I know, heel origineel :)

    1 decennium geleden
  • Winters

    Je schrijft..
    prachtig.

    1 decennium geleden
  • Meraki

    AH DIT IS ZO GOED. Ik ga snel naar deel 2.

    1 decennium geleden
  • Hopefulness

    Wow, het is echt prachtig geschreven.
    Ik ga snel verder lezen (:

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen