Foto bij 01.6

De weg naar het ziekenhuis leek elke minuut langer te worden. Chiara was bij me in de ambulance gestapt en probeerde me, ondanks de omgeving,  op andere gedachten te brengen. Telkens ik met mijn ogen knipperde zag ik het beeld van daarnet weer voor mijn ogen.
“We zijn er,” meldde de ambulancier en al snel werd ik uit de ambulance gerold.  De pijn in mijn bovenbeen was tijdens de rit op de achtergrond  gebleven maar nu ik de grote klapdeuren van het ziekenhuis werd binnen gereden  liet hij weer van zich horen. Het voelde alsof iemand met ijzeren pinnen door mijn benen stak. Naast me waren de dokters druk in gesprek verwikkeld. Ik kon niet alles verstaan wat ze zeiden, maar het kwam erop neer dat ze bezorgd waren over een of andere patiënt die in een coma was gevallen kort na zijn of haar aankomst. Diep in mijn hart hoopte ik dat het Ashley niet was. Als zij het was, dan zou ik niet weten wat ik met mezelf moest aanvangen. Veel mensen kwamen niet uit hun coma. Als sommige mensen zouden weten wat er met hun zou gebeuren nadat ze in coma vallen, hoe ze nog jaren aan een machine gekluisterd liggen zonder nog enige kans op ontwaken tot de stekker er wordt uitgetrokken en de machine niet meer voor je ademt, hij je hart niet meer doet kloppen, zouden ze dan niet willen kiezen om meteen te sterven in plaats van de familie nog jaren te kwellen, hen hoop te laten koesteren op een ontwaken. Ziekenhuizen veroorzaakten de vreemdste gedachten bij me. Maar ze waren meestal wel waar.

De eerste keer dat ik in een ziekenhuis was, was toen ik vijf was, toen werd mijn eerste zus geboren, Mary Jane. Ze is ondertussen tien haar. Later moest ik om dezelfde reden nog twee maal naar een ziekenhuis, drie jaar geleden, toen werd Jennifer geboren en nog geen half jaar geleden voor Sarah Jane. Onheil was mijn familie gespaard gebleven, ongeveer dan toch. Er waren wel mensen gestorven maar die hadden nooit een lange lijdensweg achter zich. Een van mijn overgrootvaders aan ouderdom en dat was meteen de enige die ik verloren had, of tenminste de enige waar ik van wist. Mijn ouders vertelden me niet alles wat ze me hoorden te vertellen. Zo hoorde ik pas na de schoolvakantie dat een van mijn leerkrachten een ongeluk had gehad en daardoor de eerste maanden niet naar school kon komen en we een vervanger kregen. De ouders waren daar bijna meteen over ingelicht. Net zoals over zoveel dingen, het overlijden van overgrootvader werd me tot na de begrafenis verzwegen. Ze zeiden dat ze het voor mijn bestwil deden, dat het me alleen maar gekwetst zou hebben en mijn examens minder goed zouden zijn geweest. Altijd maar mijn punten. Mijn vader was daar de bron toe. Een echte punten maniak, onder de zeventig was niet goed, honderd was perfect. Dat is war hij wou, een perfecte dochter, iemand die altijd zou doen wat hij wou dat ze deed. Ik faalde daarin. Daarom heb ik toen mijn ouders zijn gescheiden meteen gekozen voor het feit dat ik enkel bij mijn moeder wou wonen. Als vijftien jarige had ik die keuze, mijn zusjes niet. Mijn moeder gaf niet zo veel om mijn punten. Als ik ongeveer een zestig had was ze blij."Een zestig is goed genoeg liefje," dat zei ze bij elk rapport. Daar was ik blij om. Als ik nog een jaar bij mijn idiote, masochistische vader zou moeten wonen zou hij niet meer leven vreesde ik.

Reageer (1)

  • Candela

    Jouw schrijfstijl overdondert me echt elke keer... ;o

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen