09/02/1941
Naama pakte haar jas van de kapstok, het was een groot, grijs, stoffen geval. Vroeger was ze er trots op, maar sinds de gele ster erop genaaid zat, haatte ze hem. Als dit alles niet gebeurd zou zijn, zat ze nu nog gewoon bij haar beste vriendin Lisa in de klas, maar Lisa was niet Joods en Naama wel. Naama zat in een klas met dertien andere Joodse kinderen. Ten minste, gisteren waren het er dertien, eergisteren vijftien en vandaag misschien wel twaalf. Als zij de klas nog kon bereiken. De laatste tijd, werd het steeds gevaarlijker op straat. Naama woonde nu in een Joodse wijk en vorige week waren de overburen uit huis gehaald. Het was verschrikkelijk geweest, Naama had net gedaan alsof ze al sliep, toen haar moeder haar kamer, die ze deelde met haar broertje en zusje, binnenkwam, maar zodra ze weg was, was Naama uit haar bed gestapt en had ze door een kier tussen de gordijnen naar het tafereel, dat zich aan de overkant van de straat afspeelde, gekeken. De afgelopen weken had ze samen met Gil, het overbuurjongetje, dat even oud was als haar twaalfjarige zusje, Hadar, het overbuurmeisje, dat net als Naama vijftien was, Mayan, haar zusje, en Yaakov, haar vierjarige broertje, naar school gelopen. Ondanks dat het al februari was, was het steenkoud, dus hadden ze elkaar warm proberen te houden. Hadar en Gil hadden allebei een sjaal en een muts, in het begin had Naama ze daarom verafschuwd, maar toen ze erachter kwam dat ze eigenlijk heel aardig waren, waren ze vrienden geworden, soms mocht Mayan Gils muts op, als zij zijn hand vasthield, en Hadar had haar sjaal vaak aan Yaakov gegeven. Er was een soort van vriendschap ontstaan, al hing de donkere schaduw van de oorlog daar overheen. Je kon er simpelweg niet omheen, overal waar ze waren stonden tanks, liepen de moffen rond. Zodra ze uit de Joodse wijk waren, kwamen ze de “normale” mensen tegen, sommigen leken medelijden met hen te hebben, anderen keken hen vol afschuw aan.
‘Kom,’ zei Naama zachtjes, haar vrolijke stem was ze al lang verloren, ze knoopte de versleten jas van Yaakov dicht en pakte zijn hand. Naama opende de deur en wandelde de kou in, Mayan liep met gebogen hoofd achter hen aan. Ze had al ontzettend veel vrienden verloren, maar dat Gil weg was, viel haar het zwaarst. Naama had wel geweten, dat Mayan verliefd was en dat ze dat tegen moest houden, toen het nog kon, maar ze had zo gelukkig geleken, had een glans over haar gezicht die Naama gemist had. Bovendien, vond zij het optrekken met Hadar en Gil ook niet erg, het had geleken alsof ze weer geleefd had. De grapjes die er gemaakt werden, het gevoel dat er mensen waren, die het zelfde doormaakten als zij.
‘Naama?’ vroeg Yaakov.
‘Ja, lieverd,’ zei Naama zachtjes.
‘Waarom lopen Hadar en Gil niet meer mee?’ Ze wist dat deze vraag op het puntje van zijn tong had gelegen, al sinds de dag nadat ze op waren gehaald.
‘De moffen hebben ze,’ mompelde ze grimmig. Ze wist ook dat ze eigenlijk op haar taalgebruik zou moeten letten, dat ze Yaakov gerust zou moeten stellen, maar ze had er simpelweg de puf niet meer voor.

Die middag kwamen ze verkleumd thuis. Toen ze de deur opende, die gelijk bij de woonkamer uitkwam, wist Naama gelijk dat er iets mis was. Haar moeder was al thuis, terwijl ze normaal doorwerkte, tot diep in de avond. Toen ze de vlaag koude lucht voelde, draaide haar moeder zich om.
‘Kom zitten,’ zei ze, haar stem gebroken. In stilte hingen Naama, Mayan en Yaakov hun jassen op. Ze liepen voorzichtig naar de eettafel, die maar net in de krappe woonkamer paste, ze gingen voorzichtig zitten op de houten krukjes en keken hun moeder verwachtingsvol aan. ‘Jullie vader, hij is, hij is meegenomen.’ Naama sloot haar ogen, terwijl een storm van emoties door haar buik laaide.
‘Hij is wat?’ gilde ze, haar stem, die ze zo lang gemist had, was opeens weer terug. Yaakov barstte in huilen uit, hij krijste, gilde, schopte, het was hartverscheurend hem zo te zien. Mayan bleef rustig zitten en knikte alleen maar, zij had altijd al alles opgekropt.
‘Hij is meegenomen,’ mompelde haar moeder kleintjes, alsof het haar schuld was. ‘Door de Duitsers.’ Ineens kwam de frustratie (Waarom zij? Waarom haar vader?), de woede (Die stomme moffen ook! Ze pakken alles van me af!), het verdriet (Ik mis hem nu al. Hij was het enige wat me nog overeind hield.) en bovenal, de machteloosheid (Er is toch niets dat ik kan doen!).
Haar moeder nam Yaakov op schoot en trooste hem met sussende woordjes, Naama betrapte zichzelf erop dat ook zij huilde en Mayan keek nog altijd alleen maar voor haar uit.
‘En nu?’ vroeg ze zachtjes. Ze begrepen allemaal wat Mayan bedoelde, hun vader was altijd de vrolijkste van het gezin geweest, zelfs nu, hij was altijd degene die zei dat het wel weer goed zou komen, dat alles wel weer goed zou komen. Bovendien – en het was verschrikkelijk daar nu aan te moeten denken – verdiende hij geld, meer geld dan hun moeder, en zelfs toen ze allebei verdienden, kwam de familie Boas al te kort.
Rachel, Naama’s moeder, zuchtte. ‘We gaan onderduiken,’ zei ze.
Naama schrok op uit haar gedachten en keek haar moeder geschrokken aan.
‘Morgenvroeg vertrekken we. We kunnen niets meenemen, dan komen de moffen erachter.’
Mayan knikte, Yaakov leek in slaap te zijn gevallen en nu was Naama degene die alleen maar voor zich uit kon staren.
Morgen zouden er maar twaalf kinderen in de klas zitten.

10/02/1941
‘Wakker worden, Naama,’ zachtjes schudde haar moeder haar door elkaar. Naama zuchte en stapte uit bed. Ze had niet veel kleren, maar haar moeder had haar verteld dat ze alles wat ze had, aan moest doen. Ze pakte snel haar stapeltje van de grond, een kast hadden ze niet, en liep toen het kleine kamertje uit, zodat ze Mayan en Yaakov niet wakker kon maken.
Eerst trok ze een hemd aan, toen een blousje. Drie paar kniekousen, een lange rok. En tot slot een trui. Niet warm genoeg, lang niet warm genoeg, voor de lange tocht die ze gingen maken, maar ze moest het er maar mee doen. Rachel had haar gisteren uitgelegd dat ze naar het platteland gingen, ze had daar nog een niet-Joodse oom, bij wie ze vast mochten onderduiken. Als ze tegengehouden werden, zouden ze zeggen dat ze op familie bezoek gingen, omdat Rachels zus net een kind had gebaard. Gistermiddag had Rachel hun laatste geld uitgegeven, ze had wat aardappels, een homp brood en wonder boven wonder een kar en twee dekens gekocht. Iedereen wist wat ze ging doen en was daarom wat aardiger geweest, de prijzen waren wat verlaagd, ook al konden ze zich dat niet veroorloven. Naama liep naar de woonkamer,die tevens de keuken was, en pakte wat van de homp brood. Haar moeder had papieren zakken, waar ze kleine stukjes brood indeden. De aardappels en het resterende brood, bewaarden ze voor bij hun onderduik adres. Ze legden de zakken in de kar, waarna ze er een deken oplegden. Yaakov mocht er als eerste inzitten, hun moeder zou dan trekken. Als Mayan moe werd, mocht zij. Naama zou haar moeder afwisselen.
‘Naama?’ vroeg haar moeder. Naama keek haar vragend aan. ‘Ik heb iets voor je, ze zijn van mij geweest.’ Ze haalde een paar mooie handschoenen uit de zak van haar wollen vest. Naama keek verbaasd.
‘Mag ik die-’
‘Ze zijn van jou nu.’ Dankbaar pakte Naama de handschoenen aan, ze pasten perfect.
‘Bedankt, mam,’ mompelde Naama zachtjes. Haar moeder glimlachte en sloeg haar armen om haar heen.

‘Kom op Yaakov, Mayan mag nu!’ zei Rachel streng. Yaakov zuchte, maar stapte daarna uit de kar. Mayan ging dankbaar zitten, ze waren nu zo’n twee uur onderweg en Mayan kennende, was ze kapot. Ze had het niet willen zeggen, omdat Yaakov al in de kar zat, maar de opluchting was van haar gezicht af te lezen. Naama pakte de handvaten over van mijn moeder en begon de kar te duwen.
Het was ontzettend koud, de wind striemde in Naama’s gezicht en het pad was hobbelig. Het begon al aardig licht te worden en ze kwamen best vaak mensen tegen. Mensen die op weg waren naar de stad, om werk te zoeken, of juist naar het platteland, om onderdak of eten te krijgen.
‘Halt!’ riep een harde stem. Naama verstijfde. Het waren twee duitse mannen. Ze waren lang en droegen een legerpak.
‘Wass musst das?’ riep de langste. Naama’s moeder bleef verrassend rustig.
‘We’re going to visit our family,’ ze kon het wel, maar ze vertikte het om Duits te praten.
‘Warum?’ vroeg de ander.
‘My sister just got her baby,’ zei Rachel. De kinderen stonden doodstil.
‘Hmm,’ mompelde de lange. ‘Was ist in die kar?’
‘Meine Schwester,’ zei Naama. Ook zei bleef rustig, ondanks dat ze vanbinnen stond te springen.
‘Und?’
‘Eine Decke, es ist sehr kalt, finden Sie nicht?’ Naama had haar trots opzij gezet en sprak in haar beste Duits. De mannen knikten vriendelijk, maar gaven zich nog niet gewonnen. De kleinste tilde Mayan uit de kar, ze liep snel naar Naama toe en klemde zich aan haar vast. Ze bekeken de dekens en tilden de bovenste op, maar toen ze niets vonden, legden ze hem weer neer. Misschien wilden ze ook wel niets vinden. Naama bedacht zich dat deze mannen hoogstwaarschijnlijk niet vrijwillig bij het leger waren gegaan. De mannen tikten tegen hun pet, Mayan klom weer in de kar en ze trokken verder. Het was nog steeds donker, het leek wel alsof de zon er ook geen zin meer in had.
Ook al leek het nu misschien uitzichtloos, het pad zonder einde en de dag zonder begin, Naama wist dat ze niet mocht opgeven, dat dit zomaar eens hun redding kon zijn.

‘Rachel!’ Oom Jan kwam de boerderij uitrennen en sloeg zijn armen om haar heen. ‘En wat zijn de kinderen groot geworden!’ riep hij. Hij gaf Naama, Mayan en Yaakov alle drie, drie zoenen. Naama herinnerde zich hem nog wel, voor de oorlog kwam hij weleens langs. ‘Waar is Gideon?’ vroeg hij. Het werd stil. Niemand durfde iets te zeggen. Een traan verliet Rachels oog.
‘Ze hebben hem meegenomen,’ zei Naama. ‘Ze hebben papa meegenomen.’ Rachel barste in huilen uit. Het was de eerste keer dat Naama haar zag huilen. Jan snelde naar haar toe en sloeg zijn armen om haar heen, terwijl hij aan één stuk door “wat erg, wat erg” mompelde.
Naama voelde een stekende pijn in haar borst en nam Yaakov op haar arm, hij was inmiddels ook begonnen met huilen. Mayan pakte haar hand. De achter tante van Naama, Ella, snelde naar buiten en nam Yaakov van Naama over. Naama knuffelde Mayan, die ook zacht begon te snikken.
‘Jullie kunnen hier onderduiken,’ verzekerde Jan Rachel.
Dat, dat was het begin van iets heel nieuws.

19/05/1941
Vanaf die dag mochten ze op het kleine zoldertje wonen. Het luik ernaar toe was niet zichtbaar, waardoor het een perfecte onderduikgelegenheid was. ’s Ochtends stonden Naama, Rachel en Mayan op voor het licht werd, ze werkten dan op het land, tot de eerste zonnestralen doorbraken, vanaf dat moment bleef iedereen binnen. Ze maakten schoon, maakten eten klaar en deden allerlei andere kleine klusjes. Yaakov had een luxe leven, hij was de enige van het gezin met blond haar, waardoor hij zich prima kon voordoen als het niet-joodse kleinkind van Ella en Jan. Hij sliep in een apart kamertje en kon overdag gewoon naar buiten. Naama keek hem weleens jaloers aan, maar dan bedacht ze zich dat hij pas vier jaar oud was en dat hij nu al de slechte kant van het leven had gezien. Naama en Mayan zouden zich hun vader later nog kunnen herinneren, Yaakov niet. Naama en Mayan hadden het leven voor de oorlog gekend, Yaakov niet. Hij was pas twee toen de oorlog uitbrak, drie toen de oorlog echt in Nederland kwam. Hij groeide op in deze donkere dagen.
Ook deze ochtend kwam Jan de meisjes vroeg wakker maken, hun moeder was ziek, dus zij mocht in bed blijven. Vliegensvlug trokken ze een overal aan – Mayan en Naama hadden oude kleren van Ella gekregen, zo ook twee van haar oude overallen – en gingen ze naar buiten.
Nadat ze hun klussen hadden voltooid, kleedden ze zichzelf om en begonnen ze aan het ontbijt.
De sfeer was onrustig. Gisteravond was iemand uit de stad langsgekomen. Hij had Mayan en Naama gezien en gezegd dat ze maar moesten oppassen. “De laatste tijd worden er steeds meer Joden weggehaald, ik heb gehoord dat ze nu ook het platteland doorzoeken!”
Naama had Mayan gerust weten te stellen, maar was zelf ongelooflijk bang. Alleen kon ze dat niemand vertellen. Vroeger zou ze naar een vriendin zijn gegaan, haar moeder, haar vader, misschien had ze Mayan wel in vertrouwen genomen. Maar nu was het oorlog. Naama moest de sterkste van het gezin zijn, nu haar vader dood was. Haar moeder had het geprobeerd, maar na die ene keer, zag Naama haar dagelijks huilen. Het was werkelijk waar verschrikkelijk om te zien dat haar moeder in een neerwaartse spiraal zat, maar er was nu eenmaal niets dat Naama kon doen. Ze had het vaak geprobeerd, haar moeder op te vrolijken, maar dan begon Rachel alleen maar harder te huilen.
Het leek wel of de oorlog nóg meer nadelen meebracht, dan iedereen aanvankelijk had gedacht.

05/08/1944
‘Wakker worden, Yaakov,’ fluisterde Naama zachtjes, terwijl ze zijn kamer binnenliep. Naama was inmiddels achttien. Haar ouders hadden vanaf haar geboorte gespaard, zodat ze kon gaan studeren, maar toen de Duitsers een huisinval deden in het grachtenpand in Amsterdam, waar ze toen woonden, hadden ze al het geld meegenomen. Yaakov was zeven, hij begreep dat het oorlog was, maar was opgegroeid met het idee dat zijn beide ouders waren omgekomen en Jan en Ella zijn opa en oma waren, dat leek iedereen het verstandigst. Zo kon hij zichzelf niet verraden, later, als de oorlog voorbij was, zouden ze het hem vertellen. Hij zou woedend zijn, maar na een tijdje zou hij het begrijpen. Mayan was vijftien, maar ze was te snel oud geworden. Ze had niet van haar tienertijd kunnen genieten. Toen ze elf was, had ze zich al als een achtienjarige moeten gedragen en nu was ze vijftien en werd dat nog steeds van haar verwacht. Rachel was nog steeds niet beter, ze lag hele dagen huilend in bed. Dan werkten Naama en Mayan extra hard. Naama vond dat zijzelf nog de meest voordelige positie had - of in ieder geval, dat hield ze zichzelf voor – zij had van haar jonge jaren kunnen genieten, Yaakov niet, zij had ook nog even een tiener kunnen zijn, Mayan niet. Natuurlijk, ze kon haar emoties aan niemand laten zien en ze moest een steun voor Mayan en haar bloedeigen moeder zijn, maar dat nam ze voor lief. Soms voelde ze zich verschrikkelijk. Dan vroeg ze zich af waarom ze niet gewoon een Christen was, maar dan dacht ze weer aan Gil en Hadar en besefte ze dat ze het nog best goed had. Yaakov kwam langzaam uit bed en Naama liep naar beneden, om samen met Mayan het ontbijt te serveren. Yaakov dacht dat ze verre nichten van hem waren, dat ze zich af en toe – als het leek alsof de Duitsers in de buurt waren – terugtrokken op hun zolder, omdat ze erg op henzelf waren. Als er iemand zou vragen wie zij waren, moest hij zeggen dat er geen ‘zij’ waren. Dat hij samen met zijn opa en oma in deze boerderij woonde en verder niemand.
‘Naar boven!’ riep Ella, toen ze naar beneden kwam. Gelijk draaide Naama zich om, Mayan op haar hielen. Ze renden de trappen op naar boven. Onderweg kwamen ze Yaakov tegen, alsof ze voelde alsof dit de laatste keer was, gaf Naama hem een haastige knuffel. Ze plaatsten snel de ladder tegen het luik, dat ze vervolgens openden. Toen ze op zolder waren en het luik weer hadden gesloten, hoorden ze hoe Jan de ladder weghaalde en verstopte. Op de tast gingen de twee meisjes op zoek naar Naama’s bed. Terwijl Mayan ging zitten, schudde Naama haar moeder wakker.
‘Ze zijn er,’ fluisterde ze zachtjes. Haar moeder zat gelijk rechtop. Met zijn drieën gingen ze op Naama’s bed zitten, dicht tegen elkaar aan. Alle drie voelden ze aan dat het deze keer echt menens was. Naama voelde haar hart in haar keel kloppen, ze was ontzettend bang. Terwijl ze de tranen in haar ogen weg probeerde te knipperen, hield ze haar zusje stevig vast.
Ze hoorden gebonk op de deur, daarna een harde stem:
‘Öffnen die Tür!’ Geschrokken keken ze elkaar aan.
‘Ik hou van jullie,’ prevelde Naama. Beneden hoorden ze gerommel, vazen vielen op de grond, stoelen werden omgegooid. Iemand rende de trap op. Onder hen hoorden ze hoe de slaapkamers werden doorzocht. Meerdere mensen kwamen naar boven. Naama durfde bijna niet te ademen, bang dat ze dat zouden horen.
‘Schauen! Es gibt eine Luke!’


















Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen