Foto bij Chapter one.

Drup, drup, drup.

Het eerste geluid wat ik hoorde was het geluid van druppend water. Voor een paar seconden dacht ik dat ik in mijn badkamer was, en dat het druppende geluid van mijn wastafel kwam die maar niet gemaakt wilde worden. Drie loodgieters en mijn ex hebben het opgegeven; ik moest maar voor altijd ermee leren leven. Maar, toen die paar seconden over waren realiseerde ik me dat er iets niet klopte. De geur. Mijn appartement was niet bepaald gelegen aan de P.C. Hooftstraat, maar het rook zeker niet zoals hier. Wat was die geur eigenlijk? Ik snoof de geur op en probeerde het te herkennen.

'Hallo?' Het voelde raar om te praten; dat kwam vast omdat mijn mond heel erg droog was. Ik wou om me heenkijken, maar ondanks dat mijn ogen aan het donker gewend waren, was er niet veel te zien. Iets groots aan mijn linkerkant, wat een deur kon zij, en hoog boven me was een vies raam. Ik was in een kelder.

Toen ik me dat realiseerde kwam er een golf van paniek over me heen. Ik ben ontvoerd. Het was zo onwerkelijk dat ik even helemaal stil moest zitten om het over me heen te laten komen. Mijn lippen trilden en het voelde alsof ik moest overgeven, maar natuurlijk kwam er niks naar boven. In plaats daarvan zat ik gewoon, hevig te beven. Ik probeerde de angst weg te duwen en streek een pluk bruin haar uit mijn ogen. Iemand had me uit mijn huis gehaald en me hierheen gebracht. Maar waarom?

'Kan iemand me horen?' Mijn stem sloeg over toen ik probeerde te schreeuwen, maar ik moest het proberen. Proberen kan altijd, toch? Mijn vingers gleden over de vloer en voelde cement. De vloer voelde koud tegen mijn blote huid. Geweldig, blijkbaar ben ik ontvoerd toen ik een wijd t-shirt gecombineerd met een kort broekje liep. Daar sliep ik meestal in. Wat was het laatste wat ik me kon herinneren?

Ik probeerde na te denken, terug te gaan, maar het was compleet leeg. Ik kon mijn hele leven terughalen, maar wat er de laatste 24 uur gebeurd was bleef totaal onduidelijk. Het was als een mist. Ik realiseerde me dat dat kwam omdat ik gedrogeerd was. Tuurlijk was ik gedrogeerd, hoe hadden ze me anders op deze plek kunnen krijgen? En wie waren "ze" eigenlijk?

'Verdomme.' mompelde ik en probeerde op te staan. Het lukte totaal niet, waarschijnlijk door de drugs. Waarom zou iemand me willen ontvoeren? Ik was niet knap, ik viel niet op in een groep, ik ging niet uit en ik deed niet mee met vandalen. Ik woonde alleen, werkte in een restaurant, wandelde in mijn vrije tijd en wilde geen relaties. Dit betekende niet dat ik lelijk of saai was, ik was heel blij met mijzelf, maar ik viel niet op en liet mezelf niet vaak zien.

Ik was een muurbloempje, om het zo maar te zeggen. Niet zoals op een middelbare school, maar alsnog. Ik was er één. Ik had één vriend die ik online sprak en een moeder die ik alleen zag tijdens Kerst en mijn verjaardag. Kort lijstje. Wie zou me willen ontvoeren terwijl er zoveel meer knappe en interessante mensen zijn? Wat maakte mij zo speciaal?

Er kwam een geluid van wat waarschijnlijk een deur was. Ik kroop dieper in de hoek waar ik zat. Ik zou niet mijn rug "onbeschermd" laten. Zo kon er niks van achteren komen. En als ik dood zou gaan, zal ik zo veel als mogelijk mijn best doen om dat niet te laten gebeuren. Niemand zal mij zomaar ontvoeren zonder een beetje schade. Ik spande al mijn spieren aan en zorgde ervoor dat ik in een goede positie zat, zodat ik snel aan kon vallen. Als iemand iets zou proberen, en ook al zouden ze een pistool hebben, zal ik ze bespringen en hopen dat mijn lichaam wakker genoeg is om de deur te halen. Ik was een muurbloempje, maar geen lafaard, en ook niet zwak. Ik was er gewoon blij mee dat ik niet in de spotlights stond.

Sleutels rinkelden en het geluid van kettingen maakte mijn hart sneller kloppen. Dit kon het zijn. Het moment waarop ik zou doodgaan. Het plotselinge licht verblindde me en ik dook een beetje ineen.

'Ik ben blij dat je wakker bent.'

Ik antwoordde de mannelijke stem niet, ik was te druk bezig met in mijn ogen wrijven en hard vloeken. Er klonken een paar geluiden naast me, te dichtbij, voor mijn gevoel. Ik opende mijn ogen en negeerde het brandende gevoel.

'Ik ga je geen pijn doen.' Hij klonk eerlijk, maar waarom zou ik hem geloven? Hij was rond de 50, dat kon je zien aan het witte haar op zijn hoofd. Hij zag er niet gemeen uit; hij had een soort vriendelijkheid op zijn gezicht, maar ook een soort onverschilligheid wat mij heel erg bang maakte. Als ik een kidnapper voor me zag, beeldde ik me een man in met een raar pak aan, geen man met een rood t-shirt en een spijkerbroek. Niks speciaals. Hij zag eruit als een normale man.

'Waarom ben ik hier?' vroeg ik toen mijn hart weer op een normaal ritme klopte. Hij liep gewoon naar binnen en ging op het bed zitten, wat dus het grote ding aan mijn linkerhand was. Verwachtte hij van me dat ik op dat bed ging slapen? Verwachtte hij dat ik hier voor een lange tijd zal blijven? Echt niet.

'Je zult er snel genoeg achter komen.' zei hij met een lage, raspende stem.

Mijn ogen waren ondertussen gewend geraakt aan het licht. Ik keek snel om me heen, en ik had gelijk: ik was in een kelder. Er stond niets meer dan een bed, een wastafel en een toilet in de kamer. Of het woord "cel" was beter om de plek te beschrijven waar ik was. Een vloer van cement, betegelde muren en een vies plafond. Opeens stroomden de tranen over mijn wangen en moest ik hevig mijn best doen te stoppen met snikken. Hoe kon dit mij gebeuren?

'Ik wil hier niet zijn.' fluisterde ik, bijna smekend. Hij antwoordde niet, noch bewoog hij. Hij zat gewoon op het bed. Die vriendelijke uitstraling op het gezicht dat ik haatte, en opeens was ik gevuld met woede en wilde ik hem gewoon zo veel als mogelijk pijn doen.

'Probeer maar niks; je bent nog steeds zwak van de drugs.' Het was bijna alsof hij mijn gedachten las, of misschien zag hij gewoon de woede oplaaien in mijn ogen. Nu was het mijn beurt om geen antwoord te geven; in plaats daarvan draaide ik mijn gezicht weg van hem en deed alsof ik opeens heel erg geïnteresseerd was in de muur.

Toen hij doorhad dat ik geen aandacht meer aan hem besteedde dacht hij waarschijnlijk dat het geen zin meer had om tegen me te praten. Ik hoorde hem opstaan - het bed piepte, geen verassing - en ik zag zijn voeten naar de deur bewegen. De deur maakte een krakend geluid toen hij het opnieuw opende, maar toen zag ik dat hij even twijfelde.

'Ik raad je aan even te rusten; ik breng je over een paar uur wat te eten.'

Toen was hij weg, de deur was dicht en op slot gedraaid, en eindelijk kon ik mezelf toestaan verdrietig te zijn. Nooit eerder had ik zo hard gehuild of me zo hopeloos gevoeld. Mijn lichaam deed pijn en ik kon nog steeds niet opstaan, ik kon niks doen, ik kon niks proberen. Hoe dapper was ik nou? Ik had niet eens geprobeerd hem aan te vallen, terug te vechten of te ontsnappen. Ik had niks gedaan.

Ik, Olivia Thompson, was niks meer dan een lafaard. En dat maakte me alleen maar harder huilen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen