Foto bij Hoofdstuk 1: Probatio

Met het hart in mijn keel stapte ik de zaal binnen waar mijn probatio zou plaatsvinden. Achter me sloot een slaaf de deur. Voor me zat een officier aan een bureau. Links en rechts achter het bureau waren twee deuren. Aan de linker muur waren ramen waardoor fel zonlicht naar binnen scheen en weerkaatste op de marmeren vloer. Op het bureau lagen twee bakjes. Het was niet moeilijk voor me om in te beelden waar de bakjes voor dienden: Een bakje voor de mensen die geaccepteerd waren, een bakje voor de mensen die afgewezen waren. Het linker bakje was veel voller dan het rechter bakje. Dat zou waarschijnlijk het bakje zijn voor degenen die de probatio doorstaan hadden. De voornaamste taak van de probatio was vaststellen of iemand daadwerkelijk een Romeins staatsburger was en om luilakken en lapzwansen af te weren. Er waren nogal wat van dat type die af kwamen op het riante salaris van een legionair en de beloning die wachtte na twintig jaar dienst.

“Ave,” bromde de officier. Hij gebaarde naar de stoel aan mijn kant van het bureau. “Ga zitten.”
Ik gaf hem mijn brief en nam plaats. Hij bestudeerde de zegel kort alvorens hij de brief opende en begon te lezen. Ik wachtte in stilte af. Ten slotte schoof de officier de brief van zich af.
“Hm, je documenten lijken in orde.” Hij keek me even schattend aan. “Ben je daadwerkelijk achtien?”
Ik knikte kort ter antwoord. Ik was klein, had had me ook de naam mus opgeleverd. Als het goed is was ik echter lang genoeg.
“Je lijkt me wat kort.” Met die woorden bevestigde de officier mijn twijfels. “Dat wordt echter nog nagemeten bij het medisch onderzoek. Laten we ons nu beperken tot andere dingen...” Met die woorden begon een spervuur aan vragen. Vragen die de officier in staat moesten stellen een oordeel te vormen over mijn instelling. Het begon simpel, met vragen naar eventuele aanrakingen met de wet maar al snel kwamen er theoretische situaties langs met de vraag hoe ik daarop zou reageren, gevolgd door een hele reeks korte vragen over mijn geschiedenis en die van mijn familie. Ik beantwoordde de vragen eerlijk: Mijn familie was een oude familie die stamde uit de dagen van Remus en Romulus. We waren misschien wel en misschien niet verwant aan het nobele huis Cassius, wat onze naam deelde. Of dat nou waar was of niet, ik en mijn familie waren trots op Rome en het was traditie dat de oudste zoon in dienst ging van het leger. Oorspronkelijk was dit slechts in tijden van oorlog, als de consul een leger formeerde. Dan konden de jongere zonen ons land beheren. Nadat het leger een fulltime baan werd kreeg de tweede zoon het land van de familie en de oudste zoon ging het leger in. Na twintig jaar ontving hij een stuk land om van te leven en zo ging het al een tijdje door. Het was een strak geregeld regime wat een heleboel geruzie om erfenissen had voorkomen. Ik was klaar om mijn rol in de familie te voltooien. Meer dan dat, ik keek er naar uit. De vragen leken eeuwig door te gaan maar uiteindelijk konden niet meer dan enkele minuten verstreken zijn. De officier leek tevreden. “Uitstekend,” bromde hij terwijl hij zijn handen in elkaar vouwde. “Je lijkt me een goede, ijverige jongeman.” Hij plaatste mijn introductiebrief in het vollere bakje.

“Neem de linkerdeur.” De officier pauzeerde even. “Je lijkt me iemand die ik met plezier in het legioen zou verwelkomen, een ware zoon van Mars. Ik vermoed echter dat jouw grootste hindernis niet hier ligt maar bij de medische keuring.” Opnieuw voelde ik een bal van spanning in mijn keel en in mijn maag. Ik keek naar de deur en slikte. Mijn toekomst was altijd zo zeker geweest, zelfs toen ik langzaam ophield met groeien, amper een duim onder de minimum lengte van zes voet hoog. Het feit dat ik toen een maand voor mijn 18e verjaardag te klein was had me de spottende cognomen Mus, muis opgeleverd, ondanks het feit dat ik niet eens zo heel klein was. Alleen te klein voor mijn rol in het leven.

De officier zag me verschrikt naar hem staren. Hij schraapte zijn keel en zei: “Ik denk echter dat het niet veel scheelt, het kan niet meer zijn dan de breedte van een paar muntstukken, hm?”
Ik lichtte onmiddellijk weer op. Natuurlijk! Ik voelde in de buidel. Speciaal hiervoor had ik wat extra geld mee genomen. Er waren twee zekerheden in het Rome: Met genoeg geld kon je alles. De tweede zekerheid was dat iedere Romeinse man (en mogelijk de vrouwen ook) boven de 60 met Clodia had geslapen maar dat was misschien nu wat minder relevant. Ik knikte kort en liep op de linkerdeur af, terwijl ik vlug wat denarii op het bureau van de officier legde als teken van dank.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen