• Ik begrijp dat je je zin, voor je zei hij/zij typt, moet eindigen met een komma als er daarna nog wat komt. Nu doe ik dat 9 van de 10 keer heel consequent, maar vergeet ik het af en toe.

    Nu lees ik net dat je soms de zin na zei hij/zij met een hoofdletter moet beginnen en soms niet.

    Ik weet nu echt niet wanneer wel en wanneer niet, het voorbeeld uit het bete-read verhaal helpt me ook al niet echt verder.

    Zegt/zei hij in het midden van een stuk gesproken tekst
    Als zei hij in het midden van een stuk gesproken tekst staat, zijn er twee mogelijkheden. De eerste is dat de gesproken tekst uit meerdere zinnen bestaat en zei hij tussen twee zinnen in staat. De laatste punt voor het sluitende aanhalingsteken moet dan weer in een komma veranderen en het stukje met "zei hij" eindigt op een punt. Daarna begint weer een stuk tussen aanhalingstekens en de zin die daar begint, start met een hoofdletter.
    G) "Ja, ik moet jullie iets vertellen," zei ik. "Het is een groot geheim."
    De andere mogelijkheid is dat zei hij in het midden van één doorlopende zin staat. In dat geval moet de punt voor het sluitende aanhalingsteken opnieuw in een komma veranderen, maar het stukje met "zei hij" moet op een komma eindigen in plaats van een punt en het tweede deel van de zin tussen aanhalingstekens begint met een kleine letter in plaats van een hoofdletter.
    H) "Ja," zei ik, "ik moet jullie iets vertellen. Het is een groot geheim."


    Moet de volgende zin dan zo:
    1. "Nou," zei ze. "Eigenlijk heb je gelijk."
    of
    2. "Nou," zei ze. "eigenlijk heb je gelijk."

    Nummer 2 ziet er zo raar uit.


    “I was never really insane except upon occasions when my heart was touched.” --- Edgar Allan Poe

    Gandhi schreef:
    (...)

    Ik geef hen hen? Dus, wacht, je geeft iemand aan iemand? Maar ik weet het eigenlijk niet goed, ik raak er zelf niet heel goed aan uit. Ik zal het eens verder vragen zodat ik een antwoord kan formuleren, want ik raak er zelf ook van in de war, haha.

    Oops, schrijffoutje. Ik bedoelde: Is dan ''Ik geef hen (voorwerp)'' ook fout omdat je ''aan'' niet gebruikt? Dus mijn voorbeeldzin ipv ''Ik geef aan hen (voorwerp)''


    Three words, large enough to tip the world. I remember you.

    ProngsPotter schreef:
    (...)
    Oops, schrijffoutje. Ik bedoelde: Is dan ''Ik geef hen (voorwerp)'' ook fout omdat je ''aan'' niet gebruikt? Dus mijn voorbeeldzin ipv ''Ik geef aan hen (voorwerp)''


    Ik ben in de war. Ik weet het niet meer. Dit gaat met te ver. Ik kan het niet meer aan. Ik heb Inge net een bericht gestuurd en met wat hoop weet zij het wel. Alle hoop rust nu op haar. :Y) Ik weet het echt niet. Ik zou het doen, maar ik weet niet of het helemaal correct is.

    [ bericht aangepast op 21 maart 2016 - 19:57 ]


    Even as we grieved, we grew; even as we hurt, we hoped; even as we tired, we tried

    ProngsPotter schreef:
    (...)
    Oops, schrijffoutje. Ik bedoelde: Is dan ''Ik geef hen (voorwerp)'' ook fout omdat je ''aan'' niet gebruikt? Dus mijn voorbeeldzin ipv ''Ik geef aan hen (voorwerp)''


    Tatatatam, Inge to the rescue. (krul)

    Naast het bezittelijke gebruik (hun huis), is er maar één situatie waarin het "hun" moet zijn. Dat is als het om een meewerkend voorwerp gaat waar geen voorzetsel voor staat. Het meewerkend voorwerp is een beetje tricky, maar als het goed is heeft iedereen dat op school gehad, en er is een hoop uitleg te vinden op Google. Het komt er in het kort op neer dat er eigenlijk altijd "aan" of "voor" voor het meewerkend voorwerp staat of erbij gedacht kan worden.
    A) Bert schrijft een brief aan zijn moeder.
    B) Ernie koopt een bos bloemen voor zijn echtgenoot.
    C) Ik geef die vriendelijke mensen een caviahoedje.
    In zin A is "zijn moeder" het meewerkend voorwerp, in zin B "zijn echtgenoot" en in zin C "die vriendelijke mensen", want er staat telkens "aan" of "voor" voor of je kunt het erbij denken.

    Dan, jouw zin.
    D) Ik geef hen/hun een caviahoedje. < ?
    Eerste stap: staat er een voorzetsel voor hen/hun? Als het antwoord ja is, dus als de zin "Ik geef aan hen/hun een caviahoedje" zou zijn geweest, is de oplossing simpel, want na een voorzetsel komt áltijd "hen", ongeacht wat voor positie die woordgroep verder in de zin heeft.
    E) Ik geef aan hen een caviahoedje. < Goed.
    Als het antwoord nee is en er geen voorzetsel staat, zoals in D het geval is, moeten we kijken of het zich om een meewerkend voorwerp handelt. Kun je er "aan" of "voor" bij denken? Dat kan, want je geeft iets aan iemand. Dat betekent dat we de magische combinatie van een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel hebben, en dus die ene regel voor hun in effect treedt.
    F) Ik geef hun een caviahoedje. < Goed
    G) Ik geef hen een caviahoedje. < Fout
    Ter vergelijking ook even een zin waar je geen "aan" of "voor" bij kunt denken (of tenminste niet als je een kloppende zin wilt). In zin H is "hen" een lijdend voorwerp en kan het dus nooit "hun" zijn.
    H) Bert en Ernie zijn vijftig jaar getrouwd. Cookiemonster feliciteert hen. < Goed

    En nu hoop ik maar dat al die huns en hens heel blij zijn met al hun caviahoedjes. *O*

    Maar serieus, helpt dit? Is het zo duidelijk?


    "Just words." "But good words. That's where ideas begin." - Star Trek, The Wrath of Khan

    Square schreef:
    (...)

    Tatatatam, Inge to the rescue. (krul)

    Naast het bezittelijke gebruik (hun huis), is er maar één situatie waarin het "hun" moet zijn. Dat is als het om een meewerkend voorwerp gaat waar geen voorzetsel voor staat. Het meewerkend voorwerp is een beetje tricky, maar als het goed is heeft iedereen dat op school gehad, en er is een hoop uitleg te vinden op Google. Het komt er in het kort op neer dat er eigenlijk altijd "aan" of "voor" voor het meewerkend voorwerp staat of erbij gedacht kan worden.
    A) Bert schrijft een brief aan zijn moeder.
    B) Ernie koopt een bos bloemen voor zijn echtgenoot.
    C) Ik geef die vriendelijke mensen een caviahoedje.
    In zin A is "zijn moeder" het meewerkend voorwerp, in zin B "zijn echtgenoot" en in zin C "die vriendelijke mensen", want er staat telkens "aan" of "voor" voor of je kunt het erbij denken.

    Dan, jouw zin.
    D) Ik geef hen/hun een caviahoedje. < ?
    Eerste stap: staat er een voorzetsel voor hen/hun? Als het antwoord ja is, dus als de zin "Ik geef aan hen/hun een caviahoedje" zou zijn geweest, is de oplossing simpel, want na een voorzetsel komt áltijd "hen", ongeacht wat voor positie die woordgroep verder in de zin heeft.
    E) Ik geef aan hen een caviahoedje. < Goed.
    Als het antwoord nee is en er geen voorzetsel staat, zoals in D het geval is, moeten we kijken of het zich om een meewerkend voorwerp handelt. Kun je er "aan" of "voor" bij denken? Dat kan, want je geeft iets aan iemand. Dat betekent dat we de magische combinatie van een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel hebben, en dus die ene regel voor hun in effect treedt.
    F) Ik geef hun een caviahoedje. < Goed
    G) Ik geef hen een caviahoedje. < Fout
    Ter vergelijking ook even een zin waar je geen "aan" of "voor" bij kunt denken (of tenminste niet als je een kloppende zin wilt). In zin H is "hen" een lijdend voorwerp en kan het dus nooit "hun" zijn.
    H) Bert en Ernie zijn vijftig jaar getrouwd. Cookiemonster feliciteert hen. < Goed

    En nu hoop ik maar dat al die huns en hens heel blij zijn met al hun caviahoedjes. *O*

    Maar serieus, helpt dit? Is het zo duidelijk?

    Ah, dus toch! Haha, super bedankt, nu weet ik dit ook zeker ^^


    Three words, large enough to tip the world. I remember you.