• ‘The drama continuous’
    Het is jaar 4 van de Apocalyps. Levens zoals men dat kende, bestaat niet meer. De dagindeling bestaat uit het zoeken naar voedsel, het vinden van een schuilplaats en het overleven van de ronddwalende wezens die ooit je gelijke waren.
    Dit moet allemaal gebeuren voor de nacht invalt. Eenmaal de zon achter de huizen is gezakt en het schemer het licht wegneemt wordt het gevaarlijk.
    Het leven in een zombie Apocalyps is niet gemakkelijk. Je bent nóóit veilig. Probeer dan maar eens een goede nacht slaap te pakken.

    Een groep overlevenden had het zichzelf gemakkelijk gemaakt. Ze hadden een onderkomen, een gemeenschap. Dit werd echter verwoest door een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Nu? Nu zijn ze zoekende. Op zoek naar een nieuw onderkomen.
    Gaandeweg hebben ze mensen verloren, maar ook verkregen.
    De groep is hecht, wat betekent dat ze niet snel mensen toelaten. Dus wat gebeurt er wanneer ze tegen andere mensen aanlopen?

    De groep bevindt zich in een dorp, dit dorp heeft welgeteld drie winkels – welke ze nog moeten onderzoeken – een pakhuis en een fabriek. De omliggende woningen bieden daarbij een kans om overlevingsmiddelen te vinden.
    De temperatuur is redelijk. Veel zon, rond de 25 graden en een briesje.
    De groep is opgedeeld in twee teams: team 1 zoekt naar overlevingsmiddelen, team 2 heeft de schone taak de omgeving te verkennen en uit te zoeken of er een mogelijkheid bestaat voor een nieuw onderkomen.


    ‘’It's all about survival now.’’

    Da rules
    -Gelieve geen faceclaims uit The walking dead! Dit om verwarring te voorkomen en om het origineel te houden, maar mocht je echt een goede reden hebben om wel een te voeren, overtuig me!
    - Geen oneliners. Posts van minimaal 300 woorden zijn makkelijk te behalen! Als je er niet uit komt dan wil ik je altijd helpen.
    - Geen Mary Sue’s en Gary Stu’s, niemand is perfect dus ook jouw personage niet
    - 16+, schelden, vloeken, slaan, het mag allemaal, maar er zijn grenzen. Houd het realistisch!
    - Houd rekening met elkaar tijdens het posten en ga er geen sneltrein vaart inzetten. Wacht daarom minimaal twee posten voor je zelf weer een post plaatst.
    - Aparte topics worden aangemaakt voor overleggen, doe dit dus niet in het rollen/speeltopic.
    - Een nieuw topic wordt alleen aangemaakt door Shachath, tenzij anders wordt aangegeven.
    - Naamsveranderingen graag doorgeven in het topic.
    - Bij het niet houden aan één van deze regels wordt je na een tweede waarschuwing direct uit het RPG gezet.
    - mannen en vrouwen gelijk houden
    -Als je personage gebeten wordt door een zombie, overleeft hij dit niet

    Invullen:
    Naam:
    Leeftijd:
    Uiterlijk:
    Innerlijk:
    Relaties*:
    Geschiedenis:
    Wapens:
    Team(1 of 2):
    Extra’s:


    Rollen:
    Originele groep
    Vrouwen: [5/6]
    - Cassia "Cas" Zoé Chavez. - Wrestler [1,1]
    -Dalia May Forrester - Stygian[1,3]
    -Diana Artemis Mikashia - Escobar [1,7]
    -Jessica Crimson - Nebthet [1,3]
    -Juniper Al'kapur - Yonggook[1,7]

    Mannen: [4/6]

    -Zevon Brad Lincoln - Stygian [1,1]
    - Nathaniel Robin Leaf. - Blurryface [1,2]
    -Buddy Marsh -Larkin [1,4]
    -Dakota Lennox - Casby[1,8]

    Rondzwervende nieuwe groep(deze zijn nog niet bij de originele groep, maar spoedig wel)
    Vrouwen[1/2]
    - Rosie-Jane Francis - Vluuv [1,9]
    -Jessa Taylor Wilkinson - Complexes[1.10]

    Mannen
    -Lane Rocco Lincoln - Wrestler [1,1]
    - Storm Roselix – Jorah [1,7]
    -Raymond Sebastian Clement - Archer[1,10]


    Teams:
    Team 1
    Lane Rocco Lincoln.
    Buddy Marsh
    Zev Brad Lincoln(ook bij team 2)
    Leaf(ook bij team 2)
    Juniper Al'Kapur

    Team 2
    Cassia "Cas" Zoé Chavez.
    Jessica Crimson.
    Dalia May Forrester
    Dallas York Morales
    Ivana Nadezhda Danchev


    Het begin:
    Het is vroeg in de ochtend. De groep heeft net het dorp achter zich gelaten. Ze stuitten op het verlaten fabrieksgebouw, welke ze tijdelijk als onderkomen zullen gaan gebruiken bij gebrek aan beter. Alles moet opgestart worden, het pand moet worden ontruimd – althans een deel ervan, er zullen kamers moeten worden gemaakt en er moeten overlevingsmiddelen worden gezocht – waarbij ook bedmateriaal moet zitten.

    De rondzwervende mensen bereiken net het dorp. Ze proberen hun eigen weg te vinden, waarbij ze allicht op een van de originele groep zullen stuitten.

    De temperatuur is +/- 25 graden Celcius. Het is warm, dus water is noodzaak!


    Verblijfplaats:
    De groep verblijft tijdelijk in een oud fabrieksgebouw net buiten het dorp waar ze zich bevinden. Het pand is zo opgedeeld dat er ook kantoorkamers aanwezig zijn, welke uitstekend zijn om om te toveren tot slaapkamers.



    Topics:
    Praattopic 01
    Rollentopic 01

    [ bericht aangepast op 30 juni 2015 - 17:25 ]


    The woods are lovely, dark and deep. But I have promises to keep, and miles to go before I sleep.

    Storm Roselix



    Storm duwde onrustig tegen het lichaam dat zich dicht bij de zijne bevond. Hij had geen idee meer van wat boven en onder was en al helemaal niet van wat er gebeurde. Opeens voelde hij in de plaats van twee armen die zijn benen vasthielden en een hard lichaamsdeel, hij vermoede een been of een arm, dat in zijn buik duwde, de ijzige kou van de grond. Hij had het gevoel dat de dood zelf in het steen op hem wachtte en hij slaakte een kreet. Ondanks dat het wazig was voor zijn ogen, zag hij het silhouet van een man naast hem. Hij kon niet helder nadenken, maar kon geen reden vinden waarom de man het erg zou vinden, dus kroop hij over de grond naar hem toe en probeerde zo goed en kwaad als het ging bovenop hem gaan liggen. Misschien dat als er een springlevend iemand tussen hem en de dood die in de grond wachtte zat, de dood hem misschien niet kon vinden. Plotseling bewoog zijn ondergrond - de man - en hij klampte zich uit alle macht vast.
          'N-nee ik wil niet... Ik wil niet naar hem toe, hij gaat me pakken... De dood... Hij zit daar...' fluisterde hij schor. Toen hij naar de grond keek zag hij de dood zitten. Hij was zo zwart als een nacht zonder sterren en had ogen als kooltjes. Als hij zijn mond opende kwam daar de stinkende adem van rottende lijken uit, en vleermuizen cirkelden om hem heen. Angst vloog hem naar de keel en hij voelde dat zijn wangen nat werden, zijn ogen prikten en traanden. Hij voelde zich hulpeloos. Hij was bang voor de dood, voor het einde dat hem stond te wachten.
          'Alsjeblieft, help me, ik wil niet sterven...' zei hij zacht tegen de man, hopend dat er een greintje medelijden in zijn hart huisde wat hem misschien zou redden.


    [Wauw, mijn mooie ijl-verhaal. Tevreden Aim? ;P]

    Jessica Crimson.
    Wanneer de vrouw met 't bruine haar zich had omgedraaid, kon Jessica haar zeker identificeren als Dalia. Vanaf de achterkant was ze ook duidelijk te herkennen, maar ze had er zo de pest in regeltjes van de arrogante Zev aan te nemen, dat ze het liefste alles zo snel mogelijk achter de rug wilde hebben en de levende wezens niet opmerkte. Zo ook Dalia.
          'Heb je je kunnen vertoeven met Zev's mooie toespraak?' Jess kon er een enige spottoon uit opmerken en had alleen humeurig gebromd – waaruit je duidelijk kon opmerken dat het allesbehalve genieten was. Als ze het daar de hele tijd over moest hebben, zou haar humeur er niet beter op worden. De volgende handelingen die Dalia handelde gingen snel, maar kon ze gemakkelijk verwerken. Nog een zombie minder. 'Je zag er namelijk uit alsof je jezelf behoorlijk vermaakte.' Haar wenkbrauwen trokken zich omhoog met het horen van een zacht geritsel. Of was het geschuif?
          Haar donkere ogen – die al op fel stonden – keken de ruimte eens goed door, waarna ze op haar hoede langzaam Dalia voorbij liep. De muffe geur die er hing drong haar neusgaten binnen, maar dat zou haar niet van haar doel afhouden. 'Pas trouwens op voor laat –' “Sst,” gebood ze haar. Zo snel als het ging, kwam er een andere zombie de hoek tevoorschijn en sloeg ze die met de onderkant van haar vlammenwerper neer. Haar grote, stevige legerkist trapte ze hard neer op het hoofd van de zombie, waarvan het hoofd uiteen kraakte en nog even na spartelde.
          Voor ze praatte, keek ze voor de zekerheid de hoek van de gang om en ze zag dat die veilig was. Voor nu.
          “Zolang ik Zév niet tegenkom vermaak ik me genoeg,” sprak ze met hatelijke nadruk op Zev. Ze wenkte Dalia. “Nou, genoeg gepraat? Kom op. We hebben nog een genoeg te onderzoeken voor we klaar zijn.” En ze verdween de hoek om voor ze überhaupt klaar was met de zin.
          Jess had geen hatelijke gevoelens jegens Dalia, verre van, want ze kon het zelfs goed met haar vinden. Een van de weinige waar ze het goed mee kon vinden zelfs, maar de felle zon die op haar blanke huid scheen en haar er zo bij liet lopen als iemand die dagen door de woestijn had doorgemaakt, maakte het er niet beter op. Ze wilde nu wel eens rust en rustig op een comfortabele bed liggen, na een lekkere, warme en lange douche genomen te hebben. Hopelijk was dit snel voorbij.


    Don't walk. Run, you sheep, run.

    Nathaniel Robin Leaf



    Toen Storm een kreet slaakte, weerstond ik met moeite de neiging om mijn handen over zijn mond te leggen. Niet omdat ik hem wilde laten stikken, maar omdat het alleen maar aandacht zou trekken. Ik keek even verschrikt om me heen, maar ik raakte de man niet aan. Hij had nu al moeite met ademen, als ik zijn mond af zou sluiten, zou dit alleen maar erger worden.
          'Hé,' bracht ik verrast uit toen de ijlende man in mijn schoot kroop. Mijn eerste reflex was om hem weg te duwen, om te ontsnappen uit zijn wanhopige greep. Zijn paniek maakte ook mij zenuwachtig en toen ik zijn armen probeerde los te maken, begon hij opnieuw te wauwelen.
          'N-nee ik wil niet... Ik wil niet naar hem toe, hij gaat me pakken... De dood... Hij zit daar...' stamelde Storm. Ik volgde zijn blik en schudde afkeurend mijn hoofd. Het was duidelijk dat de man óf gek was geworden door zijn ziekte, óf sowieso al niet goed bij zijn hoofd was. Ik hoopte dat zijn waanideeën zouden vervagen naarmate zijn conditie verbeterde.
          'De enige dood die jou gaat pakken is een zombie als je niet stil blijft,' zei ik. Mijn toon was sarcastisch, maar gevatte geen vinnigheid. Toen realiseerde ik me dat dit hem niet bepaald rustiger zou maken. De spanning uit mijn gezicht begon langzaam weg te trekken. Toch zorgde dit er niet voor dat Storm was rustiger werd. Met een schok realiseerde ik me dat zijn wangen nat waren en dat hij huilde.
          'Alsjeblieft, help me, ik wil niet sterven...' bracht hij met veel moeite uit en ik zuchtte.
          'Ik zal je helpen,' antwoordde ik om hem rustig te stemmen. Ik had geen idee wat ik voor de rest voor hem kon doen. Ik was brandweerman, geen dokter. Ik zorgde ervoor dat hij redelijk comfortabel kon liggen en ik legde zachtjes mijn hand op zijn voorhoofd om zijn temperatuur in te kunnen schatten. Hij was duidelijk koortsig, maar ik hoopte dat de medicijnen wat van zijn pijn konden verzachten. Ik pakte mijn flesje water en legde de opening aan zijn lippen.
          'Hier, probeer wat te drinken.' Misschien zou het helpen als ik tegen hem bleef praten. Als ik hem bleef herinneren aan het feit dat hij nog steeds in het land van de levenden was. Ik moest bijna lachen bij deze gedachten. Het was meer het land van de levende doden geworden als je het aan mij vroeg. 'Als de rest straks terugkomt, zal ik je naar binnen verplaatsen. Daar is het koeler en daar zul je veilig zijn. Probeer nu wat te rusten, ik blijf bij je.'


    Caution first, always.

    Cassia "Cas" Zoé Chavez.


    • • •

          Buddy leek zich niet echt prettig te voelen in de omgeving, en dat uitte hij ook met zijn woorden. ‘Ha... het lijkt wel een spookhuis. Zoals op de kermis, weet je.’ Een klein lachje ontsnapte uit mijn lippen. ‘Die kan ik me nog goed herinneren.’ Net nadat ik die woorden uitgesproken had klapte er een deur dicht, waardoor ik mijn licht erheen scheen – voordat ik er echter op kon focussen voelde ik een steek in mijn arm, geschrokken keek ik er dan ook naar. Je wist maar nooit waar het gevaar te vinden was, toch? Buddy leek een smoes te verzinnen, maar kwam er op geen – zo kwam het tenminste over op me. ‘De wind.’ Ik knikte instemmend en besloot er verder maar niets over te zeggen. We waren beiden geschrokken, wie was ik om een ander erop aan te kijken? Mijn ogen gleden toch nog even naar de deur. Nu ik er zo naar keek vroeg ik me af hoe die nog in het kozijn had kunnen hangen. Het leek te rotten en hing er dan ook ongelofelijk scheef in.
          Met kalme passen liep ik door, waakzaam om me heen kijkend. Het windje dat door het gebroken raam kwam bezorgde me wat kippenvel, wat fijn was in deze hitte. Ik hoorde hoe de deur zowel open als dicht bleef gaan, maar probeerde de drang te onderdrukken er telkens naar te kijken. Zo nu en dan vlogen mijn ogen ernaar toe, op mijn hoede voor een mogelijke bedreiging die er maar niet aan leek te komen.
          In mijn ooghoek zag ik Buddy deuren openen aan de linkerzijde, dus ik nam de rechter – met mijn werpmes gereed voor een aanval. Of het nou was om te steken of te werpen, het deed altijd zijn werk. ‘Ehm... Cas, zombie...’ hoorde ik ineens, waardoor ik me omdraaide en richting Buddy liep. Terwijl ik onderweg was zag ik echter wat op de grond liggen, en ondanks dat Buddy kalm klonk scheen ik mijn licht erop. ‘Oh nee!’Gelijk focuste ik me weer op Buddy en rende ik zijn kant op. Ik zag hem achteruit een kamer uit lopen – al was het meer bang sprintje te noemen – en zonder erbij na te denken glipte ik langs hem af en wierp ik het werpmes recht tussen de ogen van de zombie. Deze kreunde nog eenmaal, waarna hij zich op de grond liet zakken op een dramatische manier.
          Mijn ogen gleden de kamer nog eens door, en het eerste dat me opving was het nog iets te verse lijk dat er op de grond lag. Mijn werpmes trok ik uit het voorhoofd van de dode levende dode – ach, je moest het toch interessant houden voor jezelf? – en vervolgens stak ik het in het voorhoofd van het lijk, je wist het immers maar nooit. Deze zouden straks wel uit het raam gegooid worden door wat sterkte mannen.
          Ten slotte draaide ik me om naar Buddy. ‘Gaat het met je? Ben je gebeten?’ Mijn ogen gleden waakzaam over hem heen, maar ik zag per direct niets. ‘Ligt het nou aan mij of worden die vreselijke dingen nou sneller met de dag?’ Ik moest toegeven, ook mijn hart was tekeer aan het gaan nu. De kamer was te klein voor één zombie en twee levenden, en ik zag even het een en ander voorbij flitsen.


    I'm your little ray of pitch black.

    Storm Roselix



    De tijd ging langzaam voorbij. Iedere minuut werd uitgerekt zoals altijd gebeurde wanneer je wilde dat de tijd juist snel verdween. Even geleden - of waren het uren? - had hij iets naar binnen gegoten gekregen dat niet smaakte als gewoon water. Hij vermoede dat er antibiotica in zat. Als hij eerlijk was wist hij het ook niet zeker, maar hij had het gevoel dat deze man niet meer van plan was hem te vermoorden of voor de zombies achter te laten. Toevallig had zijn vrouw een jaar of tien geleden acute bronchitis gehad en hij herkende de symptonen terug in zichzelf. Het was wel zo dat acute bronchitis meestal optrad in de winter na een verkoudheid, maar hij vermoedde dat hij het had gekregen nadat hij die griep had gehad. Al wist hij dat niet zeker. In ieder geval zei de huisarts dat ze er binnen twee weken vanaf zou komen en dat de koorts binnen twee dagen zou verdwijnen als ze de juiste medicijnen nam. Hopelijk was dit voor hem ook zo, want ondanks dat zijn hersenen en zintuigen niet meer goed samenwerkten, hij was zich er pijnlijk van bewust dat hij steeds lag te ijlen.
          Storm probeerde de zwarte, snel bewegende vlekken die op hem af leken te komen te negeren, maar het werd steeds lastiger. Langzaam werden ze groter en benamen hem het zicht. Alles was zwart, zwarter dan de nachten zonder maan. Zwart als de dood.
          'Storm,' klonk plotseling een fluisterende stem. Met een ruk draaide hij zijn hoofd om. De klank er van was vertrouwd, maar hij kon het niet plaatsen. Hij probeerde overeind te komen om te zien wie hem riep, maar zijn ledematen reageerden niet. Zijn ademhaling werd sneller en raspte in zijn keel, maar hij lette niet op de pijn. Eindelijk hadden zijn trage hersenen de stem herkend, het was zijn vrouw die hem riep. Links van hem zag hij een witte gestalte naar hem toe komen. Ditmaal was zijn koortsige hoofd sneller en hij wist dat de stem daar vandaan kwam, het was Maria.
          'Maria!' probeerde hij te roepen, maar uit zijn keel kwam niet meer dan een schor gefluister. Verdomd lichaam, dacht hij, kon ik het maar achterlaten. Zijn vrouw glimlachte en knielde bij hem neer. Hij kronkelde om iets dichterbij te komen en pakte haar hand. Hij was warmer dan hij had verwacht. 'Maria, ik wist dat je niet dood was.' fluisterde hij zacht. Maria glimlachte triest, alsof hij een klein kind was dat geloofde in de droom dat alles goed kwam. Maar er kwam nooit iets goed.
          'Ga met me mee,' zong ze. 'Laat dit leven achter je en kom naar me toe.' Storm keek haar verlangend aan.
          'Ja, ja ik wil met je mee.' riep hij uit.
          'Het enige wat je hoeft te doen is te ontspannen. Stop met vechten.' Storm wilde even protesteren, maar het verlangen om naar haar en zijn kinderen toe te gaan was te groot. Hij liet zijn hand uit de hare glijden en ontspande zich. Hij voelde zijn hart langzamer gaan en zijn lichaam zwaarder worden. Zijn ademhaling werd trager en trager. Sommige mensen zeiden dat sterven zou voelen alsof je wegzweefde, maar het voelde voor hem juist alsof je door de aarde zakte alsof het dikke stroom was. Kou omringde hem, maar het deerde hem niet meer. Hij hoefde niet meer te ademen om verlichting te brengen, hij kon zonder zuurstof. Alle pijn verdween en zijn koorts leek plotseling gezakt te zijn. Hij voelde zich gelukkig, gelukkiger dan hij zich ooit had gevoeld sinds de apocalyps. Zijn pijnlijke, verdrietige verhaal kwam tot zijn einde.
          'Ik hou van je, Maria.' De woorden waren een fluistering op zijn lippen, maar hij wist dat ze hem had gehoord. Eindelijk zou hij weer herenigd worden met de mensen van wie hij het liefste hield, en hij zou dit verschrikkelijke leven achter zich kunnen laten.


    [Nou Aim, je vond het verschrikkelijk om te wachten, maar hier heb je dan ook een stuk ^^]

    [ bericht aangepast op 13 maart 2015 - 12:07 ]

    Nathaniel Robin Leaf




    Een tijdje zat ik verveeld met mijn rug tegen de muur geleund. Storm lag voor me in het gras, zijn hoofd nog altijd ondersteund door het opgerolde kledingstuk. Gelukkig wierp het gebouw zelf een verkoelende schaduw op ons, waardoor het geen slechte rustplek was voor de bewusteloze man. Ik wilde ontzettend graag naar binnen. Niet alleen voor de schaduw, maar ook omdat ik wat voor de rest van de groep wilde betekenen. Waren zij sowieso nog wel veilig? Toch, ik kon Storm niet alleen laten. Ik had hem net al mijn antibiotica gegeven, ik ging hem niet als zombievoer achterlaten.
          Waakzaam bleef mijn blik op hem gericht. Ik luisterde goed naar de geluiden die vanuit het bos en het gebouw kwamen, maar het merendeel van mijn aandacht was op Storm gericht. Af en toe maakte hij wat gepijnigde geluiden, maar hij werd niet wakker.
          Ik schoot rechtop toen de man ineens een naam riep. Direct keek ik weer om mijn heen, maar de kust was gelukkig nog veilig. Blijkbaar waren er echt geen Walkers in de buurt. Toen Storm mijn hand vastpakte, snoof ik.
          'Fijn joh,' begon ik met een opgetrokken wenkbrauw. 'Maak nog meer herrie. De zombies hebben je net nog niet gehoord.' Natuurlijk negeerde de ijlende man me.
          'Maria, ik wist dat je niet dood was.' Het gewauwel van de man was te vreemd om lachwekkend te zijn. Tegen wie sprak hij in God's naam? 'Ja, ja ik wil met je mee.' Bracht hij ineens luid uit, en toen was het voor mij duidelijk. De sukkel wilde het loodje leggen.
          'Ik dacht het even niet, kerel,' vertelde ik hem op een waarschuwende toon. Ik kroop op mijn knieën dichter naar hem toe en boog over zijn lichaam. Ik zuchtte toen zijn hand uit de mijne gleed. 'Ik heb net al mijn medicijnen achterin jouw mik gedouwd. Als je het nu opgeeft, word ik goed boos.' Ik wist dat Storm me waarschijnlijk niet kon horen, maar het was het proberen waard. Toen zijn lichaam slap begon te worden, pakte ik hem bij zijn schouders beet waarna ik hem hardhandig door elkaar begon te schudden.
          'Storm, kom naar het licht.' zei ik omdat ik niets anders wist te zeggen.
          'Ik hou van je, Maria.' fluisterde hij en al het teken van leven was nu bijna verdwenen.
          'Niet dat licht, het andere licht.' antwoordde ik sarcastisch, meer voor mezelf dan voor hem. Dit ging niet zo. Als ik nu niks deed, was hij weg. Enkele seconden twijfelde ik nog, maar opeens had ik mijn beslissing gemaakt. 'Doe wat je moet doen, Nathan,' mompelde ik streng. Ik hief mijn hand op en sloeg Storm in het gezicht. Het was geen overdreven harde klap, maar het geluid klonk fel en ik voelde me direct schuldig. Alleen de hoop dat hij zou ontwaken was sterker.


    Caution first, always.


    Dalia May Forrester
    • • •
    Wie wilde nu niet dat dit snel voorbij was? Zowel de drama als het veroveren van dit pand. Of het aan Dalia lag wist ze niet, maar het gaf haar geen gerust gevoel dat ze constant door donkere gangen moesten lopen. Fabriekspanden stonden er niet om bekend om veel ramen te hebben. Wat een geluk dat ze zich waarschijnlijk zouden gaan huisvesten op de eerste of tweede verdieping: daar waar én meer ramen waren én zombies niet gemakkelijk konden komen. Zeg nou zelf, heb jij ooit een zombie zien traplopen?
          Door Jess’ haar waarschuwing was Dalia onmiddellijk op haar hoede. Je kon luchtig denken over de wezens; ze waren niet snel, stonken naar een lichaam in ontbonden staat en maakten al van tevoren kenbaar dat ze eraan kwamen. Doch was het verraderlijk. Waar je juist je alertheid liet varen, daar werd je gepakt. Dalia had het al vaker meegemaakt. Op momenten dat je dacht veilig te zijn – dat was het ergste van allemaal. Hoe kon een normaal denken mens nu ooit nog veiligheid voelen?
    Belachelijk.
          Dalia wierp een blik op de neergehaalde walker. Verrot, precies zoals zijn brein die langzaam uit zijn hersenpan droop. Smakelijk.
    Bij het inslaan van een volgende gang keek Dalia scannend de ruimte door. Niets. Voor nu. Hoewel de wezens niet snel waren, hadden ze er wel een handje van om zich op de meest doordachte plaatsen te verstoppen. Je kwam ze zelfs tegen in koelkasten, schappen in een winkel of zelfs in de kofferbak van een auto. Dali wist zeker dat het niet de zombies zelf waren die dit hadden gedaan. Het waren angstige mensen geweest die hadden gedacht zichzelf op die manier veilig te kunnen stellen.
    Daar had je het weer.
    Veiligheid.
    Laat me niet lachen.
          “Zolang ik Zév niet tegenkom vermaak ik me genoeg,” Jess’ woorden waren hatelijk. Dalia kon niet anders dan alleen even honend snuiven. Want Jess háátte Zev ook zo erg.
    “Nou, genoeg gepraat? Kom op. We hebben nog een genoeg te onderzoeken voor we klaar zijn.”
          Dalia had niet heel erg veel tijd om te verwerken wat haar metgezel zei. Deze binnen een fractie van een seconde verdwenen om de hoek. Ze zuchtte geirriteerd. Er was haast bij. Als dit voor het donker niet geruimd was, dan konden ze opzien tegen een nachtje de deur bewaken met zijn allen.
    Haastige spoed is zelden goed schoot door haar hoofd heen. Je kon beter tweemaal checken dan dat je later in de problemen kwam.
    Dalia rommelde met een bakje, welke ze standaard bij zich droeg om walkers weg te lokken bij ofwel een plaats waar ze moest zijn, ofwel iemand die haar dierbaar was. Alhoewel dit niet altijd is gelukt.
          Het bleef stil. Niets werd gewekt door het rommelen. Na dit te hebben vastgesteld, liep Dalia Jess tegemoet. Deze bevond zich in een ruimere kamer. Zonnestralen vielen door het raam naar binnen toe. Ze deden de grond doen oplichten alsof ze de hemel waren binnen gestapt en als er geen zombies waren geweest, dan had ze het bijna geloofd – bijna.
          Het wezen dat op haar af kwam had geen kaak meer. Zijn kleren waren rafelig en het vlees was bijna van al zijn botten. De stank? Daar lette ze niet eens meer op. De geur van dood en verrot vlees hoorde bij het dagelijks bestaan. Wanneer het te lang niet haar neusharen kwam weg schroeien, begon ze argwaan te krijgen. Of dat goed was? Niet bepaald.
    Met een simpele uithaal van haar mes stak ze de walker in zijn oogkas. Zijn skeletachtige handen hadden zich rond haar bovenarmen gevouwen, waardoor ze iets naar achteren moest leunen wanneer hij op de grond viel. ‘Ik durf te wedden dat we ze allemaal moeten verbranden wanneer dit geruimd is,’ mopperde ze zacht. Altijd, waar ze ook kwamen, was dat vaste prik. De geur van dood was erg. Maar de geur van tientallen zombies bij elkaar én deze in de hens zetten. Walgelijk.
          Dalia greep naar haar kruisboog. Ze spande vlug het wapen aan, waarna ze de laatste walker uit de ruimte wegvaagde. Je kon er geen medelijden meer mee hebben. Het waren geen mensen. Niet meer.
    Nadat ze tweemaal had gecheckt of de ruimte was geklaard, liep ze naar de laatste zombie toe. Ze zette haar motorlaars op zijn hoofd – waarbij de schedel gevaarlijk kraakte - voor ze de pijl uit zijn hoofd trok. De pijl was eruit, maar haar voet was doorgeschoten.
    Rode, vieze drab kleefde aan het zwarte leer. Ze zuchtte. ‘Ik zal zo blij zijn wanneer we dit een dag niet hoeven te doen.’
    Ze draaide zich om naar Jessica. ‘Oostelijke kant van de begane grond lijkt me klaar. Zo groot is dit pand nu ook weer niet.’
          Als ze goed op de plattegrond had gekeken bij binnenkomst, dan betekende het dat elke vleugel vier kamers had, die qua grootte verschilden. Hierdoor was het makkelijker om in teams te werken, zo had je sneller een verdieping geruimd.
    ‘Zullen we?” vroeg ze, waarna ze de deur voor Jess open hield. Op naar de volgende gang.

    [ bericht aangepast op 13 maart 2015 - 15:40 ]


    The woods are lovely, dark and deep. But I have promises to keep, and miles to go before I sleep.

    Juniper "Sunny" Al'Kapur––––
    26, Team één.
    ° ° °



    Het moment dat ik het gebouw binnen ging, werkte de koelte op mijn huid en gleed er een warme bries onder de doek, welke ik over mijn haren had gedrapeerd. Mijn ogen doorzochten de verscheidene gangen, waarna ik mijn instinct volgde en mijn weg voortzette. Hierdoor lette ik op allerlei tekenen die aan konden geven dat er iets niet aan de hand was, maar tot zover speelde er niets af. Met een diepe zucht liet ik het dolksvormig gevechtswapen door mijn handen glijden, ik dacht aan de verschillende slachtoffers die omgelegd waren met dit wapen. Opzettelijk niet aan diegene die menselijk was, het kind die jaren geleden door mijn onwetendheid overleed. Ik was namelijk dondersgoed bewust van het gegeven dat wanneer ik me hiernaartoe zou leiden, het enkel nadelig voor me zou werken.
    Een geluid wat me aangaf dat er iets aankwam, liet me razendsnel opkijken en me opnieuw op de omgeving letten. Zover ik in de gaten had, was er niemand van de groep deze richting op gelopen – of ze waren in een rondje gelopen. Het gestrompel indiceerde op een walker, eentje die duidelijk vergaan was. De verrotte geur kwam al in mijn buurt op een paar meter afstand, zijn kaak – het leek althans op een man – was half losgelaten en hij miste een oog. Zodra hij me in het vizier kreeg, veroorzaakte hij een hoorbare grom, waarna hij plotseling op een redelijke snelle wijze naar me toe liep. Honend haalde ik mijn neus op en glimlachte er smadelijk bij.
          'You've got to be kidding me. . .' murmelde ik op sarcastische manier, terwijl ik kort toekeek hoe hij naar me toe waggelde als één of andere imbeciel. Dit moet weer eens gebeuren, schoot er door mijn gedachtegang als ik hem als schietschijf gebruik en de dolk op hem afstuurde. Binnen luttele seconden viel hij neer, tegelijkertijd dat ik al naar de zombie begaf om hem nogmaals te steken – just to be sure. Het duurde naar mijn gevoel niet lang voor ik bijna alle kamers had gecontroleerd, hierbij verscheidene lelijkerds had vermoord en aankwam in een andere gang. Aan het einde van deze hal waren er meerdere geluiden te horen, duidelijk personen die zelf hun eigen plezier beleefde. Achter me nam ik beweging waar, hierdoor draaide ik gelijk om – ditmaal in zicht was er een vrouw te bespeuren. Haar arm was verdwenen, net zoals haar kaak en de helft van haar donkere haren. Zodra ze dicht bij me in de buurt was, trapte ik op harde wijze in haar maag, waardoor ze achterover op de grond viel. Ik zakte bij haar neer en haalde vlug uit met mijn arm, om de zombie uit z'n lijden te verlossen. En onze groep te redden, ik had niet bepaald zin om een snack te worden. Het bloed aan de dolk veegde ik af de kledij van de zombie, om daarna laconiek op te staan en nonchalant mijn weg te vervolgen.
          'Gaat het met je? Ben je gebeten?' vingen mijn oren op, wat me direct mijn pas liet versnellen naar de desbetreffende figuren. 'Ligt het nou aan mij of worden die vreselijke dingen nou sneller met de dag?'
          'En, ben je gebeten?' stelde ik hem de vraag, een kritische ondertoon in mijn al zo scherpe stem. Ik stond al klaar met de dolk in mijn hand ; iemand hoorde het werk te doen, mocht het zo zijn. Het is grofweg overleven in deze wereld. Mijn ogen gleden razendsnel over hen beiden heen, maar ze leken niets te mankeren dus richtte ik mijn blik ergens anders op. 'Deze verdieping is klaar, laten we naar de volgende gaan.' Ik wilde me al omdraaien tot ik me iets bedacht. 'Misschien dat J. zo wat vuur kan werpen op eh, die stinkende schepsels.' Er was een zacht gesnuif te horen, waarna ik me uit de ruimte begaf.

    [ bericht aangepast op 14 maart 2015 - 14:38 ]


    Quiet the mind, and the soul will speak.


    Dallas York Morales

    Alhoewel de andere personen van de groep schijnbaar compleet enthousiast zijn over het lege pand wat we tegen zijn gekomen, kan ik het niet laten om enigszins achter de laatste personen te blijven hangen en tegen het blikje te schoppen wat ik al enkele kilometers voor me uit weet te houden. Slechts wanneer ik mijn bijnaam hoor — “hé, Cowboy” — kijk ik omhoog van mijn interessante spel en ontwaar mijn beste vriendin in de kleine menigte die op dit moment als mijn familie geldt. Vreemd genoeg bevond ik plotseling voor de groep, vlak bij het hek en kwam Ivana naar voren gesneld op mij op mijn schouder aan te tikken.
          “Zou je het erg vinden om een kamer te delen?” Glimlachend verdwijnen de ideeën over het blikje uit mijn gedachten en richt me nu ten volle op Ivana, waarvan ik weet dat ze niet alleen wil slapen. “Als je het niet wil, maakt het niet uit.” Grinnikend weet ik mijn hoofd enkele malen te schudden: Ivana kon eigenlijk alle vragen aan me stellen, hoogstwaarschijnlijk zou ik altijd “ja” antwoorden en het meteen uitvoeren. Daarbij zou het niet de eerste keer worden dat Ivana en ik samen in een ruimte zouden slapen. Echter, verder dan slapen was het eigenlijk nooit gekomen. Alhoewel dat een gegeven was waar ik eigenlijk niet aan wilde denken. Natuurlijk door het gegeven dat we op elk moment aangevallen konden worden door zombies. Maar ook door het gegeven dat ik Ivana op dit moment al ontzettend lang kende en ze gewoon een goede vriendin van me was geworden — niet echt materiaal om één leuke nacht mee te hebben en dan door te gaan alsof er helemaal niet speciaals was gebeurd tussen ons.
    ‘Ief, je weet toch dat je het maar hoeft te vragen en. . .’ Welbekende geluiden van een kortademige Ivana bereiken mijn gedachten, waardoor ik al snel mijn woorden laat verdwijnen en ongerust enkele stappen naar haar toe zet. Voor even ben ik van plan om haar rugtas compleet om te gooien en de inhalator zo te vinden, maar dan zie ik de bekende vorm van het kleine voorwerp en haal ik zelf tevens opgelucht adem. Wanneer Ivana haar handen over haar medaillon laat glijden, sla ik een arm rondom haar schouder en trek haar broederlijk tegen me aan. ‘Hoe vaak moet ik nog zeggen die inhalator in je broekzak te houden? Joh, ik schrik me elke keer rot als je dat doet. Alsof m’n eigen strot wordt dicht geknepen.’ Mijn toon is luchtig doordat ik er een grap van tracht te maken, maar diep van binnen ben ik ontzettend ongerust dat er een moment gaat komen dat Ivana niet in het bezit is van een inhalator en er wel een nodig heeft. ‘Nou, laten we eerst maar eens een plekje in dit stofnest gaan zoeken zodat we vanavond wat rust kunnen pakken. Weet niet hoe het met jou zit, maar ik zie er verschrikkelijk uit met kringen onder m’n ogen dus daar wil ik wat aan gaan doen.’ Met een brede glimlach neem ik een schroevendraaien uit mijn riem en laat hem onhandig rond draaien tussen mijn vingers.’


    IVANA NADEZDHA DANCHEV



          ‘Ief, je weet toch dat je het maar hoeft te vragen en...’ begint Dallas als antwoord op mijn vraag, maar hij breekt zijn zin af wanneer ik mijn inhalator te voorschijn haal,waarop hij me bezorgd aankijkt. ‘Hoe vaak moet ik nog zeggen die inhalator in je broekzak te houden? Joh, ik schrik me elke keer rot als je dat doet. Alsof m’n eigen strot wordt dicht geknepen,' meldt hij mij, nadat hij mij tegen zich aangetrokken heeft. Protesterend schud ik mijn hoofd terwijl ik nog een puf neem. 'Heb je mijn broek niet gezien, daar past het nooit in!' roep ik uit. Om woord bij daad te zetten, doe ik een poging om de inhalator in mijn broekzak te krijgen. Ondanks dat de broek losjes rond mijn benen zit, is de broekzak als nog te klein om de inhalator er in zijn geheel in te stoppen, waardoor er nog een deel uitsteekt. 'Zo raak ik hem alleen maar eerder kwijt,' zeg ik, terwijl ik het voorwerp weer opberg in mijn tas. 'Bovendien loopt het ontzettend kut,' voeg ik er aan toe. 'Dus tenzij jij van broek zou willen ruilen, dan gaat het me niet lukken om de inhalator in mijn broekzak te doen.' Ik stop mijn hand in zijn broekzak, die daar met gemak inpast. Ik zucht zacht. 'Waarom zijn er nou geen broeken met van die grote zakken voor vrouwen,' murmel ik. Zoiets zou er alleen niet uit zien op een vrouw, echter maakt dat met de apocalypse niet echt meer uit.
          ‘Nou, laten we eerst maar eens een plekje in dit stofnest gaan zoeken zodat we vanavond wat rust kunnen pakken. Weet niet hoe het met jou zit, maar ik zie er verschrikkelijk uit met kringen onder m’n ogen dus daar wil ik wat aan gaan doen,' glimlacht Dallas, terwijl hij zijn schroevendraaier te voorschijn haalt. Ik blijf het amusant vinden dat hij dat als wapen gebruik. Al kan hij waarschijnlijk beter om gaan met zijn schroevendraaier dan ik met mijn vleesmes.
          'Je ziet er niet verschrikkelijk uit,' meld ik hem. 'Je ziet er afgrijselijk uit,' vervolg ik, maar de toon in mijn stem maakt wel duidelijk dat het een grapje is. 'Laten we eerst maar dit gebouw uitkammen voor zombies, voordat Zev begint te zeuren,' zucht ik dan. Ik hoop dat Dallas en ik wonder boven wonder geen zombie tegen zullen komen in het gebouw. Het is de afgelopen jaren een stuk beter geworden, maar in het begin bevroor ik compleet wanneer ik een zombie zag. Het is maar goed dat Dallas en ik elkaar al snel tegen kwamen. Zonder hem was ik zeker in de eerste paar maanden overleden.
          'Trouwens, Cowboy, het blijft teleurstellend dat je niet een lasso gebruikt om zombies te vangen.'


    To the stars who listen — and the dreams that are answered

    Storm Roselix



    Storm schreeuwde toen een plotselinge pijn door zijn gezicht trok. Voordat hij het wist werd hij uit zijn fijne donkere wereld getrokken en keihard op de koude, harde grond gesmeten. Hij schrok zo hiervan dat hij overeind schoot en naar adem hapte. Al zijn zintuigen leken plotseling op 100% te staan en hij kreeg allerlei prikkels tegelijk binnen wat hem helemaal gek maakte. Zonder dat hij überhaupt weer normaal zicht had, schoof hij naar achteren tot hij een muur tegen zijn rug voelde. Daar verstijfde hij en wachtte tot zijn zintuigen gewend waren aan alle plotselinge geluiden, geuren, en alle andere prikkels.
          Een paar seconden verstreken en langzaam werd het beeld om hem heen scherp. Hij bevond zich in de schaduwen van een enorm verlaten kantoorgebouw. Naast hem zat de man die zijn schuilplaats had ontdekt. Vol afgrijzen staarde hij hem aan en ging onwillekeurig met zijn hand naar zijn wang.
          'Ben je gek geworden? Die klap had de druppel kunnen zijn, je had me kunnen vermoorden!' fluisterde hij. De pijn in zijn keel en hoofd herinnerden zich weer aan zijn situatie. Vermoedelijk zat hij zo meteen weer flink te ijlen, maar de klap had vreemd genoeg voor een helder moment gezorgd. Hij vroeg zich af of het wel medisch verantwoord was geweest, maar het had wel geholpen. Zijn blik veranderde naar een dankbare uitdrukking.
          'Jij hebt mij de antibiotica gegeven,' besefte hij. 'Waarom?' Nu hij nog even helder kon denken kon hij die vraag maar beter uitspreken, want dat was degene die de hele tijd (bewust al dan onbewust) op zijn willen had gebrand. Plotseling duizelde het hem allemaal en hij zakte iets onderuit tegen de muur met zijn hand tegen zijn hoofd. Één ding was zeker, hij was nog lang niet beter. De man zou misschien nog wel heel wat klappen uit moeten delen voordat weer in normale staat verkeerde.

    [En ja, dit is (bijna) geheel medisch correct! Mijn lieve ambulancemedewerkervader heeft me alles uitgelegd ^^ Die klap had Storm óf de dood in kunnen sleuren, of zorgt voor een helder moment, zoals nu gebeurde.]

    [ bericht aangepast op 17 maart 2015 - 10:07 ]

    Jessica Crimson.
    De jonge vrouw had niet veel zonlicht nodig om iets te zien in de redelijk grote kamer waar ze zich nu in bevond. Stokstijf stond ze stil met haar ogen gericht op het tafereel tegenover haar. De stralen zon die naar binnen schenen, lieten vanachter het morbide schilderij nog afschuwelijker eruit zien. Al zodra Jessica de ruimte was binnengelopen, viel haar oog direct hierop. Het kwam door de zon – en dat gaf haar nog een van de redenen dat ze wenste dat het donker was geweest.
          De rottende stank van lijken die her en der lagen samen met het gepiep van ratten, die aan de lijken knaagden, had zij geen erg in gehad. Ook het geluid en de handelingen van Dalia achter haar, raceten voorbij haar oren, maar kwamen er niet in. Alles was afgesloten en vaag rondom haar, wanneer haar ogen op het tafereel schenen. Ze wilde wegkijken, maar het was.. ze kon het niet. Verstijfd als ze was.
          Een pijl – dat vast één van die van Dalia was – schoot vlak langs haar hoofd heen, liet haar haren ietsjes opwaaien, en bleef in een oude, kastanjebruine kast haken. Tevens dit had ze niet opgemerkt. De bungelende voeten in de lucht waren naakt, bloederig en koud. De man die er hing had nog maar één hand, de andere was op miraculeuze wijze verdwenen, en de kleding rond zijn lichaam was rafelig en oud – net als zijn lichaam. Opengereten plekken waar je af en toe een bot kon spotten.
          Nu ze een zacht duwtje in haar rug voelde, kon ze haar angstige blik enigszins van het bungelende lichaam in de lucht afrukken. 'Ik zal zo blij zijn wanneer we dit een dag niet hoeven te doen.' Direct herstelde ze zichzelf – ervoor zorgend dat er geen emoties op stonden, behalve de geërgerde uitdrukking. 'Oostelijke kant van de begane grond lijkt me klaar. Zo groot is dit pand nu ook weer niet.'
          “Hmhm,” bromde ze – nog met haar gedachten ergens anders. Het was dan toch maar goed dat men wist dat ze geen spraakzaam type was. “Gelukkig niet.”
    Alhoewel Dalia de deur voor Jess openhield, had ze dit niet opgemerkt. 'Zullen we?' Had ze nog gevraagd, maar hierop kon ze alleen maar een kleine knik geven en haar voorbij lopen naar de volgende gang.
          Was dit nu maar voorbij. Het was niet dat ze dit niet eerder had gezien – iemand die zelfmoord pleegde, maar elke keer was het triest om te zien. Deze mensen wilden niet meer vechten en gaven zichzelf over; voor hun hadden de zombies, het leven zoals het nu is, gewonnen.
          “Wow,” schrok ze direct – wanneer ze een andere gang in ging. Ze had enkele stappen teruggezet, terwijl het dode individu voor haar, naar haar toe strompelde. Een klein meisje – niet ouder dan 8. Jessica had altijd al niks met kinderen gehad, maar dat was niet hetgeen waarom ze nu achteruit ging in plaats van vooruit. Het was een zombie. En ze kon het niet – ze kon geen klein meisje vermoorden.
          Ze botste tegen iemand op – geschrokken. Het mooie gezicht van Dalia kwam in haar zicht wanneer ze zich omdraaide. “Oh, Dalia. In deze gang is niks meer te zien.” En ze draaide zich rechtsomkeert.

    [ bericht aangepast op 17 maart 2015 - 16:52 ]


    Don't walk. Run, you sheep, run.


    Buddy Marsh

    Ik had weggekeken toen Cassia de zombie doodde - het klonk raar, het doden van een dode - en was een paar passen naar achter gegaan. Ik wist dat Cassia het kon doen en er ook geen moeite mee had. Niemand hier wist van mijn ouders en al helemaal niemand wist dat ik ze zelf om heb moeten brengen, terwijl ik alleen was.
    "Gaat het met je? Ben je gebeten?" vroeg Cassia. Haar ogen gingen onderzoeken over mijn lichaam. Ik schudde mijn hoofd.
    "Ja, nee. Het gaat, ik ben niet gebeten
    "Ligt het nou aan mij of worden die vreselijke dingen nou sneller met de dag?" Ik haalde mijn schouders op bij de vraag die Cassia stelde en keek even rond. Het stonk nu al naar rottend vlees. "Laten we hopen van niet," zei ik toen zachtjes.
    "En, ben je gebeten?" Ik keek om en zag Juniper staan. Ik schudde mijn hoofd snel.
    "Nee." Ietwat angstig keek ik naar het mes. Iedereen wist wat zij zou doen als je gebeten werd. Ze zou je ombrengen zonder er ook maar bij na te denken.
    "Deze verdieping is klaar, laten we naar de volgende gaan." Juniper wilde zich omdraaien, maar leek zich even te bedenken. "Misschien dat J. zo wat vuur kan werpen op eh, die stinkende schepsels." Ze verliet de ruimte en ik keek naar Cassia.
    "Wat ben ik blij dat ik niet gebeten ben..." verzuchtte ik zacht en keek nog even achter me, naar de dode zombie. Een rilling schoot over mijn rug en ik richtte mijn blik weer naar Cassia. "Laten we maar gaan, ik wil hier geen seconde langer blijven. Het stinkt," zei ik toen en liep achter Juniper aan, op mijn hoedde voor gevaar wat in iedere hoek verscholen kan zitten. Ik had de heggenschaar in mijn handen geklemd en liep achter Juniper.

    [het is prut en dat spijt me]


    Egal was kommt, es wird gut, sowieso. Immer geht 'ne neue Tür auf, irgendwo.

    Cassia "Cas" Zoé Chavez.


    • • •

          Dezelfde vraag werd gesteld door Juniper, die iets feller reageerde op de jongen. Het was niet zo dat ik iets tegen haar had, maar het had niet op die manier moeten gebeuren. Met een frons keek ik dan ook naar haar, maar voordat ik ook maar wat kon zeggen bevestigde Buddy zelf dat alles goed met hem ging en dat hij niet gebeten was. Haar ogen hadden ook over mij heen gegleden. ‘Ik ben ook niet gebeten.’ Misschien zei ik het wat feller dan nodig was, maar ik was niet iemand die mijn groep in gevaar zou brengen door middel van arrogantie.
          'Laten we hopen van niet,’ had Buddy geantwoord. Ik had geknikt, want dat was ook zeker niet waar ik op hoopte. Deze kwam wel akelig dichtbij, en dat terwijl ik toch echt wel snel had gereageerd.
          ‘Deze verdieping is klaar, laten we naar de volgende gaan,' commandeerde ze terwijl ik fronsend haar kant opgekeken had, 'misschien dat J. zo wat vuur kan werpen op eh, die stinkende schepsels.’ Ik had elke beweging gevolgd die ze had gemaakt, van de twijfel tot de subtiele beweging tijdens het omdraaien en het snuiven. ‘Nou, Juniper, we hebben de andere zijde nog niet helemaal gehad, gezien er hier een probleempje was ontstaan.’
          ‘Wat ben ik blij dat ik niet gebeten ben...’ had Buddy tegen me gezegd. Opnieuw kon ik niet meer dan een begripvol knikje zijn kant op werpen. ‘Ik ook.’
          Mijn werpmes liet overduidelijk een afdruk achter in mijn hand, maar om heel eerlijk te zijn merkte ik het niet eens meer goed op. Het was een gewoonte geworden inmiddels. Waarschijnlijk zou het mijn hand ooit nog eens gaan misvormen zoals er toen eens bewezen was dat smartphones dat deden, aangezien ze een afdruk in je pink achterlieten of zoiets.
          Ik besloot nog maar even naar de plek te lopen waar ik het nog niet gecontroleerd had en scheen er dan ook met de zaklamp in mijn andere hand op, waakzaam voor alles dat zou kunnen verschijnen – doden of levenden. In een plek als dit wist je het maar nooit, het leek te perfect om enkel zombies te bezitten – zo zag ik het tenminste voor me. Ik focuste me op de geluiden van mijn groepsleden, en niet enkel die op dezelfde verdieping als mij waren, ook degene die onder ons zaten en luidruchtiger leken te zijn dan een kudde zombies.

    [ bericht aangepast op 17 maart 2015 - 19:49 ]


    I'm your little ray of pitch black.

    Nathaniel Robin Leaf



    Mijn paniekgevoelens bedaarden wat toen Storm inderdaad wakker werd. De klap had duidelijk geholpen, maar direct voelde ik me ook wat lullig. Het leek eerder alsof de klap een beetje té goed had geholpen. De man was geschrokken overeind geschoten en op dit moment keek hij gedesoriënteerd in het rond.
          'Ben je gek geworden? Die klap had de druppel kunnen zijn, je had me kunnen vermoorden!' Het was logisch dat hij in paniek was, maar ik probeerde hem met een handgebaar iets te laten bedaren. Gelukkig had hij zijn ongenoegen gefluisterd en niet geroepen. We hadden tot nu toe al zo'n geluk gehad dat er geen zombies in de buurt waren. Het zou waarschijnlijk niet lang duren voordat er weer een aantal in de buurt rondzwierven. Dat duurde tegenwoordig nooit lang. Hoeveel we ook neerhaalden, de etters bleven er maar bij komen. Ik vervloekte het feit dat men al eenmaal geïnfecteerd was. Zo veranderde elk lijk na een bepaalde tijd in een Walker.
          'Zonder die klap was je nu zonder twijfel dood geweest,' snauwde ik om mezelf te verdedigen. Ik ging naast hem tegen de muur zitten en met een nuchtere blik zag ik aan hoe de expressie op Storm's gezicht wat veranderde. Waar hij eerst wat vijandig had overgekomen, keek hij me nu dankbaar doch verward aan. 'Jij hebt mij de antibiotica gegeven. 'Waarom?'
          Ik was blij dat Storm een helder moment had. Zo kon ik eindelijk een inschatting maken van zijn intenties. Iets in me zei dat het wel goed zat met hem. Het feit dat hij zo wantrouwig was, vertelde me al genoeg. Plus, de man was zo zwak als een kitten. Ik was niet snel iemand die potentieel gevaar negeerde, maar Storm kon in deze staat nauwelijks een bedreiging vormen.
          'Moest ik je dan voor mijn voeten laten afsterven?' begon ik droog. 'Zo'n klootzak ben ik ook weer niet,' maakte ik met een lichtelijk geamuseerde glimlach af. 'Ik ben Leaf trouwens,' zei ik terwijl ik een hand uitstak. Ik wist niet of de man 'm zou schudden, maar het was in ieder geval een teken dat ik hem geen kwaad ging doen.


    Caution first, always.