Avoiding The Moon [01]

Part one,,
verbeterd dit keer,,
de echte versie

Mogelijke uitkomsten

Wishing, Begging and Hoping. Just Foolish. (21 x uitgekomen)

Ken je dat gevoel. Het gevoel dat je nergens thuis hoor. Dat je telkens moet vluchten en geen vaste leefomgeving hebt. Men noemt je ‘’anders’’ en ‘’apart’’. Je hoort nergens bij en zal ook nooit ergens bij horen. Zelf in jouw soort, ben je ‘’anders’’ en ‘’apart’’. Enig in zijn soort, kan je wel zeggen. Niemand begrijpt je, niemand lijkt het te willen. Je staat er alleen voor, of zou lijkt het tenminste. Je bent alleen. Alleen als de maan, de zon en de sterren. Die staan namelijk ook lichtjaren uit elkaar. Erg eenzaam, lijkt me. Al zullen ze nooit mijn eeuwigheid kennen. Eeuwige eeuwigheid, pijnlijk als een tantalus kwelling.
De maan verdwijnt voor een korte tijd achter de wolken. Ik staar ernaar, terwijl ik mijn broer, vader en moeder volg. Vliegensvlug rennen we door het bos, de bomen ontwijkend. Dat is niet lastig, aangezien het rennen voor mij is als ademhalen, misschien wel belangrijker, aangezien ademhalen onnodig is. Voor mij dan. Het is donker, als de nacht. Wat logisch is, want het is nacht. Reizen in de nacht is het veiligst voor ons. Onopvallend en ongezien, vreselijk. Vreselijk omdat we geen andere contacten hebben dan elkaar. Vreselijk omdat daglicht voor ons een zeldzaam iets is geworden. Bij daglicht reizen we niet, we verschuilen ons, bang ontdekt te worden. En dat terwijl wij niet diegene zijn die bang horen te zijn.
Daglicht maakt ons zwak, negatief inziend en onzichtbaar. Letterlijk onzichtbaar.
‘‘Zwijg!’’beveelt vader, sissend tussen zijn tanden door. ‘‘We zijn niet alleen’’.
Zijn stem klinkt waarschuwend. Hij is niet op zijn gemak, dat merk je aan zijn houding. Mijn moeder haar ogen kijken onrustig in het rond, zoekend naar iets of iemand.
‘‘Laten we verder gaan’’zeurt Maurice ongeduldig. Meet my brother. De altijd positieve en aardig als altijd broer die ik altijd gewild heb. Sarcasme.
Vader gromt als antwoordt. Maurice moet zijn mond houden, maakt vader duidelijk. Vader neemt een aanloop en spong in de lucht. Je gelooft me vast niet als ik zou zeggen dat mijn vader zo een wolkenkrabber op zou kunnen springen. Het is waar. Hij kijkt uit over het bos, vanaf zijn positie op de punt van één van de reusachtige bomen van het bos.
Onverwachts landt hij weer op de grond en kijkt ons één voor één strak aan. Een korte knik maakt duidelijk dat we verder kunnen en we vervolgen onze reis.
Laat deze hele reis mij nog eenzamer maken dan ik al was, voor zover dat mogelijk is. Geen woord wordt gesproken terwijl wij onze reis vervolgen, de reusachtige bomen ontwijkend. Even grinnik ik bij de gedachte dat Maurice in zijn haast en egoïsme om steeds sneller te gaan, tegen een boom aan zou knallen en niet meer op te kunnen staan. Onmogelijk.
Zoals ieder ander in ons soort, kunnen wij niet dood. Wat we ook proberen.
Heb je ooit iemand van een klif af zien springen? Misschien wel. Laten we het zo zeggen: Heb je ooit iemand van een klif af zien springen, die het na kan vertellen, zonder een schrammetje te hebben? Oké, na de bodem zo’n vier keer te hebben gezien had ik een paar schaafwonden op mijn armen. Maar dood gaan is onmogelijk. Helaas.

Ik staar naar het plafon van onze ‘’tijdelijke vestiging’’. Een oude schuur. Waarvoor die gebruikt werd? Ik wil het niet weten. Het is muisstil, doodstil, maar dat is logisch. Ieder ander mens zou zijn eigen, regelmatige ademhaling kunnen horen. Ik niet. Ademhalen hoeft niet, waarom zou ik? Lichtstralen schijnen door de ramen, bijna de hele schuur verlichtend. In de weinige schaduwplekken zitten wij verscholen, onze lichamen van het zonlicht verwerend. Mijn gedachten dwalen af. Het is niet te zeggen naar wat, te ingewikkeld. Ik leg me tegen de muur aan en sluit mijn ogen. Als je niet beter zou weten zou ik een doodnormaal mens zijn. Dat ben ik ook. Behalve dat ik in niet het zonlicht kan zitten, niet kan slapen en niet hoef te ademen. Verder ben ik dertig keer zo snel als de meeste mensen, eet ik standaard alleen maar vlees, heb ik bepaalde mentale bevoegdheden die normale mensen niet hebben en ben ik..dood. Toch verbeeld ik me graag dat ik een ‘’normaal’’ mens zou zijn. Zodoende blijf ik doodstil liggen. Zo stil als een vampier in zijn kist. Flauw…

Wishing, Begging and Hoping. Just Foolish! (0 x uitgekomen)

Ken je dat gevoel. Het gevoel dat je nergens thuis hoor. Dat je telkens moet vluchten en geen vaste leefomgeving hebt. Men noemt je ‘’anders’’ en ‘’apart’’. Je hoort nergens bij en zal ook nooit ergens bij horen. Zelf in jouw soort, ben je ‘’anders’’ en ‘’apart’’. Enig in zijn soort, kan je wel zeggen. Niemand begrijpt je, niemand lijkt het te willen. Je staat er alleen voor, of zou lijkt het tenminste. Je bent alleen. Alleen als de maan, de zon en de sterren. Die staan namelijk ook lichtjaren uit elkaar. Erg eenzaam, lijkt me. Al zullen ze nooit mijn eeuwigheid kennen. Eeuwige eeuwigheid, pijnlijk als een tantalus kwelling.
De maan verdwijnt voor een korte tijd achter de wolken. Ik staar ernaar, terwijl ik mijn broer, vader en moeder volg. Vliegensvlug rennen we door het bos, de bomen ontwijkend. Dat is niet lastig, aangezien het rennen voor mij is als ademhalen, misschien wel belangrijker, aangezien ademhalen onnodig is. Voor mij dan. Het is donker, als de nacht. Wat logisch is, want het is nacht. Reizen in de nacht is het veiligst voor ons. Onopvallend en ongezien, vreselijk. Vreselijk omdat we geen andere contacten hebben dan elkaar. Vreselijk omdat daglicht voor ons een zeldzaam iets is geworden. Bij daglicht reizen we niet, we verschuilen ons, bang ontdekt te worden. En dat terwijl wij niet diegene zijn die bang horen te zijn.
Daglicht maakt ons zwak, negatief inziend en onzichtbaar. Letterlijk onzichtbaar.
‘‘Zwijg!’’beveelt vader, sissend tussen zijn tanden door. ‘‘We zijn niet alleen’’.
Zijn stem klinkt waarschuwend. Hij is niet op zijn gemak, dat merk je aan zijn houding. Mijn moeder haar ogen kijken onrustig in het rond, zoekend naar iets of iemand.
‘‘Laten we verder gaan’’zeurt Maurice ongeduldig. Meet my brother. De altijd positieve en aardig als altijd broer die ik altijd gewild heb. Sarcasme.
Vader gromt als antwoordt. Maurice moet zijn mond houden, maakt vader duidelijk. Vader neemt een aanloop en spong in de lucht. Je gelooft me vast niet als ik zou zeggen dat mijn vader zo een wolkenkrabber op zou kunnen springen. Het is waar. Hij kijkt uit over het bos, vanaf zijn positie op de punt van één van de reusachtige bomen van het bos.
Onverwachts landt hij weer op de grond en kijkt ons één voor één strak aan. Een korte knik maakt duidelijk dat we verder kunnen en we vervolgen onze reis.
Laat deze hele reis mij nog eenzamer maken dan ik al was, voor zover dat mogelijk is. Geen woord wordt gesproken terwijl wij onze reis vervolgen, de reusachtige bomen ontwijkend. Even grinnik ik bij de gedachte dat Maurice in zijn haast en egoïsme om steeds sneller te gaan, tegen een boom aan zou knallen en niet meer op te kunnen staan. Onmogelijk.
Zoals ieder ander in ons soort, kunnen wij niet dood. Wat we ook proberen.
Heb je ooit iemand van een klif af zien springen? Misschien wel. Laten we het zo zeggen: Heb je ooit iemand van een klif af zien springen, die het na kan vertellen, zonder een schrammetje te hebben? Oké, na de bodem zo’n vier keer te hebben gezien had ik een paar schaafwonden op mijn armen. Maar dood gaan is onmogelijk. Helaas.

Ik staar naar het plafon van onze ‘’tijdelijke vestiging’’. Een oude schuur. Waarvoor die gebruikt werd? Ik wil het niet weten. Het is muisstil, doodstil, maar dat is logisch. Ieder ander mens zou zijn eigen, regelmatige ademhaling kunnen horen. Ik niet. Ademhalen hoeft niet, waarom zou ik? Lichtstralen schijnen door de ramen, bijna de hele schuur verlichtend. In de weinige schaduwplekken zitten wij verscholen, onze lichamen van het zonlicht verwerend. Mijn gedachten dwalen af. Het is niet te zeggen naar wat, te ingewikkeld. Ik leg me tegen de muur aan en sluit mijn ogen. Als je niet beter zou weten zou ik een doodnormaal mens zijn. Dat ben ik ook. Behalve dat ik in niet het zonlicht kan zitten, niet kan slapen en niet hoef te ademen. Verder ben ik dertig keer zo snel als de meeste mensen, eet ik standaard alleen maar vlees, heb ik bepaalde mentale bevoegdheden die normale mensen niet hebben en ben ik..dood. Toch verbeeld ik me graag dat ik een ‘’normaal’’ mens zou zijn. Zodoende blijf ik doodstil liggen. Zo stil als een vampier in zijn kist. Flauw…

Statistieken

Statistieken

Reageer (4)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen

Wat wil je nu doen?