• • Out of Sight, Out of Mind

    Het is begin 19e eeuw (Victorian Era) en de hele wereld is net aan het herstellen van een oorlog die zojuist gestreden is, zo ook het stadje Bathum, de hoofdstad van het land Hawkscourt. Er heerst grote onrust onder het volk en sommige zijn zo ontevreden over het huidige bestuur dat ze soms samenkomen en de boel saboteren. Terwijl het volk denkt dat deze rebellen’ het grote gevaar zijn, ligt er een groter gevaar op de loer. Vampiers. De laatste tijd hebben ook zij het moeilijk gekregen, met name een clan uit het noorden. De clan is gekrompen naar tot een relatief klein aantal waardoor deze veel kwetsbaarder is en daarom heeft de clanleider, Silas, besloten dat hier verandering in moet komen. Bathum is de geschikte plaats om nieuwe leden te werven voor de clan. Echter is niet iedereen geschikt en de vampiers zullen zich onder de mensen moeten mengen om te kijken wie wel geschikt is voor het harde vampiersleven, terwijl ze hun identiteit verbogen moeten zien te houden.

    Rollen: Getallen voor de naam zijn paginanummers
    Vampiers:
    Clanleider:
    (1,1) Silas Underwood - 26/247 - 1e rang + ring - Hireath
    Rechterhand:(1,1) Idwallon Calhoun Underwood - 24/245 - 1e rang + ring - Goldenwing
    Verbannen: Vrij

    Leden:
    - (1,1) Alice Woods - 21/103 - 3e rangs - BastiIIe
    - (1,2) Amaris Rae Valora - 23/28 - 4e rang - Cassia
    - (2,10) Alexa Elizabeth Turner - 20/100 - 3e rang - Florentina

    - (1,6) Cedric Laurentius Salomon - 21 - 3e rangs - Delish
    - (1,6) Devon Evian Lilyton - Bachandale - 23 - 3e rang - DreamerN
    - (1,5) Mitchell "Mitch" Giacomo Bianchi - 22 - Tegen + leider - Florentina (Was mens)

    - Onbeperkt!

    Mensen:
    - (1,3) Vilkas Alexander Pace - 25 - Voor - Akatosh
    - (1,11) Elijah Hodkin - 20 - Tegen - Cashby

    - (1,9) Daenerys Éowyn Frey - 22 - Tegen - BastiIIe
    - Onbeperkt!


    Gaan dood:
    - (1,9) Elizabeth (V mens) Dood door Mitch
    - (2,1) Katharina (V, vampier) Dood door Idwallon
    - {1,7) Lucas Nilsson (M, mens) Dood door Cedric
    - (1) Oliver William Dust (M, vampier) Dood door Silias


    Sfeerimpressies 19e eeuw
    Als je googelet op Victorian era, Victorian fashion of gewoon in het Nederlands Victoriaans ___ dan vind je al een hele hoop (:
    Of de film Vanity Fair, dit is ook een erg goede inspiratiebron. Zoek wat trailers of personages op voor een goede indruk.

    [ bericht aangepast op 26 mei 2014 - 16:49 ]


    In the end the only person we love is ourselves, that's why we choose to love someone who can please us the most.

    Cedric Laurentius Salomon
    Het boek van Max Havelaar lag netjes, waar het hoorde en ik het achterliet, op de tafel. Ik griste deze van de houteiken tafel af en trok een stoel naar achteren. Zodra ik mezelf erop liet vallen, begon het wat lichtelijk te kraken en de poten bewogen eventjes. Ik dacht dat het zou breken als ik er nog langer op zou zitten, maar aan de andere kant; deze stoel had heel wat beleefd en om nu zomaar kapot te gaan zou niet gebeuren.
    Het boek opende ik in het midden en de muffe geur van het boek kwam mijn neusgaten in. Uitgebreid ging ik tegen de muur zitten met een been opgetrokken op de stoel, de andere raakte gewoon de grond. Mijn ene hand leunde op de opgetrokken been en de andere leunde op de houteiken tafel.
    “Verdomme.” Schold ik al na de eerste bladzijde.
    Ik kon niet tegen stilte en ik verveelde mij nou al. Ik wilde iets te doen hebben en om nou de hele tijd te lezen zat ik niet op te wachten. Dat Cedric hier meer zat dan te jagen, zorgde ervoor dat ik hem nog saaier vond. Hij wist totaal niet wat humor inhield.
    Even gingen mijn gedachten naar Rae die een 'sorry' zachtjes had gepreveld. Ik had het zeer zeker wel gehoord, en ik wist ook dat ze nog nooit had gejaagd, maar toch had ik mij ergens aan geïrriteerd. Het lakse en mislukte gedoe dat ze deed – ze had het verpest en bijna waren we betrapt geweest. Ik had gedacht dat we voorzichtig bezig waren geweest, maar dit ging echter bijna verkeerd. Gelukkig waren we op tijd weggegaan, maar als ik door Rae moest vluchten vergaf ik het haar niet. Ik voelde mij bij deze clan op mijn plek en al wisten de meesten geen eens dat ik een gespleten persoonlijkheid heb, ik kreeg mijn humor wel. Al waren er natuurlijk ook wel dagen dat ik fikse ruzie heb en zin heb om zelf wat vampiers te verjagen.
    Ik grinnikte zachtjes.
    Het boek had ik op mijn doodskist gegooid en stond wat lui op. Ik was van plan om het avontuur maar op te zoeken en misschien zelf wat dode meiden beter te leren kennen – met deze gedachten begon ik wat pervers te grijnzen.
    Ik was al wat vampieren tegen gekomen, zo ook waar ik een ruzie mee had, en zag de lol er wel van in om het vuur nog wat op te stoken. Dit lukte wat aardig en zoals verwacht had ik ze goed waar ik ze wilde, want ik wist iets wat zij niet bekend wilden maken. Ik had chantage. Dus konden ze mij niets maken.

          Zelfgenoegzaam liep ik door de gangen om naar nog meer te zoeken tot ik uiteindelijk bij de kamer van Alexa kwam.
    Sinds een hele lange tijd is ze op reis en heb haar ook niet meer gezien. Geen afscheid, alleen een briefje. Ze is een onafhankelijke vrouw en ze was een van de pittigste vrouwen die ik ooit had gehad. Het briefje dat ik sinds die dag in mijn borstzak hield, brandde tegen mijn borst aan – precies waar mijn hart zat. 'Het is beter als we uit elkaar zijn. Kom me niet achterna, en heb me niet meer lief.' Ik wist niet dat ik hierdoor gegrepen kon worden. Alles had ik kapot geslagen en ik was er zó kwaad over, ik sprak maanden niet met iemand. Ik begon steeds meer te jagen en vooral naar vrouwen. Ik had niet naar een andere vrouw gekeken, wat wonderbaarlijk was. Maar het begon anders te worden, het draaide zich om en ik werd nog erger dan ik al was. Alleen moest Cedric het weer verpesten en de 'degelijke, nette jongeman' spelen.
    Met dat ik hieraan dacht bleef ik even stil staan en verbaasd, maar toch boos keek ik naar de open deur van haar slaapkamer. Wie durfde haar kamer te betreden dan zijzelf? Wie had die lef?
          Met boze, ferme stappen liep ik richting haar deur toe, maar voordat ik in de opening stond hoorde ik een stem – ik stopte. 'Wil je me helpen? Om mijn honger te leren beheersen bedoel ik.' Klonk er een voorzichtige stem. Het was Alice Woods. Natuurlijk. Zij had ook gefaald met een leerlinge te krijgen. Ergens had ik ook niet anders verwacht. Ik glimlachte minachtend.
    'Ik kan nu niet boven de grond, maar als vanavond de zon onder is, zullen we dan naar het dorp?' Ik fronste mijn wenkbrauwen. Tegen wie had ze het eigenlijk? Het kon toch niet zo zeer zijn dat Alexa terug was.. ergens diep van binnenin kreeg ik een diepe pijnscheut. Of zou het?
    Mijn nieuwsgierigheid kon ik me niet bedwingen, en alhoewel ik Alice Woods hier graag mee zou pesten, deed ik het niet. Mijn nieuwsgierigheid won het van mij en als het iemand anders was dan Alexa zou ik ze op hun donder geven, hun de kamer uittrappen van Alexa – ook al was mevrouwtje Alice haar goede vriendin en ze uitschelden.
    En nee. Het onderwerp 'Alexa' was géén zeer punt. Hield ik mezelf voor.

          Ik stond in de deuropening en mijn hart – ook al had ik die niet, begon abrupt meteen hard te bonken, mijn ogen verwijdden zich en ik dacht dat ook mijn mond wat openviel.
    Ze was terug.
    Snel herstelde ik mezelf en dacht ik weer aan het briefje, dat nog steeds tegen mijn borstkas brandde. Weer begon ik wat honend te lachen, maar toen werden mijn pupillen wat kleiner en voelde ik hoe de gekte toenam. Ik begon nogmaals te lachen, maar dit keer hield het aan en leek het alsof ik gek werd, de lach klonk nu meer alsof het van een gemene, geschifte professor was die een perfect plan had uitgedacht. Het werd me teveel.
    Hoe durfde ze zich eigenlijk weer te laten vertonen? En hoe wilde ze dat ik deed? Dat ik haar zou negeren of had ze verwacht dat we weer snel vriendjes zouden worden? Mijn handen verkrampten bij het idee. Ik moest er niet aan denken.
    Nog meer duizenden vragen gingen door mijn hoofd. Ik had niet verwacht dat ze ooit weer terug zou komen. Hoe lang was ze er eigenlijk? En tot mijn schaamte kwam de vraag of ze ook nog ooit aan mij had gedacht in mijn hoofd op.
    Ik schudde mijn hoofd. Houdt je hoofd erbij! Dit kan toch niet. Wees koelbloedig. Wees kalm. Wees Cedric!
    Ik schraapte mijn keel. Mijn ogen stonden op koud en er had zich wat rood gemengd bij mijn irissen. Wraak? Boos? Chagrijnig? Ik wist niet wat ik voelde. “Hallo.” Had ik gezegd.
    “Fantastisch, je bent terug.” Mijn stem klonk laconiek en koud. Totaal geen aandacht bestedend aan Alice, terwijl ik dat wel eerst van plan was. Haar een beetje plagen was altijd wel leuk vond ik, maar nu had ik er totaal geen zin in. Want Alexa was terug.

    [ bericht aangepast op 27 aug 2013 - 23:11 ]


    Don't walk. Run, you sheep, run.

    Alexa Elizabeth Turner ~ 3e rangs vampier

    Het was duidelijk dat Alice zich nog alles behalve op haar gemak voelde. Hoe graag Alexa haar ook wilde opbeuren, ze wist dat dit iets was dat Alice niet zomaar van zich af zou kunnen schuiven. Alexa begreep heel goed dat Alice iemand moest vinden en dat het een kwestie van tijd zou zijn voordat anderen erachter kwamen dat ze nog niemand gevonden had. Net als een tikkende tijdbom. Je doet er alles aan om te voorkomen dat het ding afgaat, maar vaak ben je te laat en realiseer je je dat je onder geen enkele omstandigheden de bom had kunnen ontmantelen. Alice zou haar geheim goed verborgen kunnen houden als deze opdracht haar niet was geschonken. Maar het was maar een kwestie van tijd voordat men erachter zou komen dat ze nog geen lid had gevonden en de vragen zouden al snel komen. Hoewel ze van plan was om meteen al haar spullen uit te pakken -wat een goed voornemen, liet ze alles liggen en staan zoals het was. Dat kon later wel, Alice was op dit moment belangrijker. "Alexa, dat is ontzettend lief, maar.. Maar ik wil niet iedereen erbij betrekken.." waren Alice haar woorden. Natuurlijk, echt wat voor Alice om te zeggen. Alexa keek haar met twijfel in haar ogen aan. Niet iedereen hoefde erbij betrokken worden, dat was absoluut niet wat ze wilde. Alleen een paar handen help konden toch geen kwaad? Alexa opende haar mond om nog wat te zeggen, maar sloot hem weer bij het zien van een terneergeslagen Alice. Wat ze ook zou zeggen, op dit moment zou het niet veel zin hebben. Haar ideeën waren ook niet echt doordacht besefte ze zich en dus besloot ze maar om een stilte tussen hen te laten vallen. Een stilte die ze gebruikte door Alice met een pruillipje aan te kijken. Het was troostend bedoeld. "Dit kan niet langer zo, ik moet me leren beheersen..” Alexa knikte alleen maar. “Dat is makkelijker gezegd dan gedaan” zei ze, dit was niet bepaald troostend, maar gewoon de harde realiteit. Hoe lang had Alice al last van haar ‘probleem’? Ze kon het zich zo even niet herinneren, maar wist wel dat het lang moest zijn. Hoewel het Alice meerdere malen in de weg was gestaan, was het een probleem waarmee ze mee moest leven. De vraag die Alexa haar stelde kwam een tikkeltje onverwacht, maar Alexa liet dit niet blijken. Ze begreep dat Alice met dit soort zaken bij haar kwam, maar nooit had ze echt om hulp van anderen gevraagd, als het op haar probleem aankwam. Blijkbaar was ze van gedachten veranderd, of vertrouwde ze haar goed genoeg om deze vraag te durven stellen. Een bemoedigende glimlach verscheen meteen op Alexa haar gezicht. Natuurlijk wilde ze haar vriendin helpen. “Natuurlijk wil ik dat, Alice, dat weet je toch” zei ze tegen haar met dezelfde glimlach. Het zou vast niet makkelijk worden, maar ze was bereid om veel te doen om Alice van haar probleem af te helpen. Geduld had ze op zich wel, en nu ze net terug was had ze meer dan genoeg tijd. Haar was namelijk nog geen taak opgelegd, al zou ze waarschijnlijk al snel weer geacht worden om actie te ondernemen in de clan. Alexa peilde Alice haar blik. Ze leek nog steeds aangeslagen. “Dat is een prima idee, we beginnen rustig” zei ze. Ze wist dat Alice niet zo vaak boven kwam. Ze zouden dan ook niet meteen de eerste de beste mens grijpen die in hun blikveld zou komen. Nee, kleine stapjes, babystapjes, dacht Alexa. Haar vriendin wilde ze het liefst beschermen, en samen in de problemen komen was ook niet iets dat hun vriendschap zou bevorderen.

    Alexa haar aandacht was zo op Alice gericht dat ze een ander persoon, een heel bekend persoon, niet had horen aankomen. Ze had hem met gemak kunnen ruiken, als ze niet zo in gedachten verzonken was. De verschijning van een ander in haar kamer deed haar even schrikken. Voordat de verschijning zich had omgedraaid, had zij zich al omgedraaid. Ze had een glimlach rond haar lippen die bedoelt was ter begroeting van iemand wie ze verwachtte die blij was om haar terug te zien. Hoewel deze persoon op een zeer ongelegen moment kwam, hoopte ze door deze glimlach een onschuld te wekken die als masker kon dienen voor het feit dat zei en Alice een heel persoonlijk gesprek aan het voeren waren. Haar glimlach vervaagde echter meteen toen ze zag dat het Cedric was, en hij op een manier ‘hallo’ zei die in elke taal ter wereld niet beschreven zou worden als hartelijk. Alexa haar blik was van Alice getrokken. Plotseling waren haar gedachten ergens anders. Even dacht ze aan de laatste keer dat ze hem had gecontacteerd. Door een briefje aan hem te geven, alleen voor hem bedoeld, waarmee ze vurig gehoopt had dat hij het goed zou opvatten. “Hallo Cedric” zei ze nonchalant. Er was geen woede, wraak, of een andere duidelijke emotie in haar stem op te merken. Ze liet de woorden over haar lippen rollen alsof ze natuurlijk waren. Ze was niet verbaasd dat hij haar niet met open armen ontvang. Dat hij niet heel enthousiast op haar af zou komen rennen, had ze ook niet van hem geacht. Toch klonken zijn woorden ‘fantastisch, je bent terug’ zo koud dat ze haar bijna de rillingen gaven. Hij kon best denken dat het haar niets deed, vooral als hij naar haar gezicht zou kijken en zou denken aan haar laffe afscheidsbriefje, maar het deed haar wel wat. Het kwetste haar zelfs lichtelijk. Ze wist even niets om te zeggen, omdat ze zeker wist dat haar woorden nu makkelijk verkeerd door hem zouden kunnen worden opgevat. “Ja, ik ben net terug. Sinds vandaag” zei ze daarom maar. Ze wist niets beters te zeggen. Hij moest ook niet van haar verwachten dat ze haar excuses of iets dergelijks zou aanbieden. Ze had immers niets misdaan? Het was ook niet zo dat ze hem had achtergelaten, zo zag ze dat echt niet. Nee, zij wilde op reis, ze moest echt even weg voordat ze hun vampierenhol zou gaan verachten. Het was een beslissing geweest die ze helemaal zelf had genomen, en waarmee ze niet heel veel had gedacht aan wat anderen er van zouden denken. Ze had simpelweg gedacht dat ze het anders niet zou uithouden. Dat ze gesnakt had naar licht, de buitenwereld, mensen, dat had ze natuurlijk aan niemand gezegd. Wie weet wat ze van haar zouden denken. Bovendien, ging het niet iedereen aan. Ze mocht ook wel eens een reis maken vond ze, gewoon een reis, zoals meerdere vampieren ook wel deden. Haar ogen waren niet op een muur gericht of iets dergelijks. Nee, zo iemand was ze niet. Ook al was dit niet de meest ontspannen situatie, ze zou zich niet ongemakkelijk gaan zitten gedragen. Ze keek hem recht in zijn ogen, ogen die ze al lang niet meer gezien had, en hoopte er wijzer van te worden. Maar ze kon zijn blik niet peilen. Haar ogen gingen even vluchtig over zijn uiterlijk, hij leek niet veel te zijn veranderd. Stiekem vroeg ze zich wel af hoe het met hem was vergaan in die tijd zonder haar. Haar blik ging weer naar Alice. Als zij aangaf dat ze Cedric er niet bij wilde hebben, zou ze hem zo wegsturen. No matter what, ze waren net een persoonlijk gesprek aan het voeren, en eenieder die zou zijn binnengevallen zou ze direct de deur hebben gewezen. Toch kon ze dat zo niet doen, ze kon hem niet ontbieden om in de deuropening van haar kamer te gaan staan.

    [ bericht aangepast op 28 aug 2013 - 19:46 ]


    Aan niets denken is ook denken.

    Ash.
    Het was wellicht vanwege het feit dat hij graag mensen in de weg zat, dat hij juist op het moment dat de marktkoopman uit zijn slof wou gaan schieten bij het kraampje kwam staan. Als het gesprek immers werd verplaatst van de ene persoon naar de andere dan had men snel niets meer te zeggen.
    Een tel gleden zijn blauwe ogen onderzoekend over de man heen. Het feit dat hij vettig haar had bewees al wel weer dat deze man alles behalve rijkdom had. Zijn kleren waren gescheurd, zijn tanden waren voor het merendeel verrot en zijn geur? Een mens kon dood bij neer vallen als ze er te lang bij in de buurt zouden staan.
    Afkeurend trok Ash zijn neus op. Het zou ook weer eens niet. Natuurlijk zag de helft van de bevolking er zo uit, maar hij liet zichzelf daar doorgaans niet mee in. Hij wist zeker dat er veel fijne mensen moesten zijn, maar hij was nu eenmaal erg gesteld op zijn hygiëne.
    De reis hier naar toe was voor hem geen pretje geweest. Hij had het bod om mee te reizen met de Koninklijke garde afgewezen. Als hij hier aan kwam wou hij anoniem zijn. Zonder naam. Dat was hoe hij het liefst door het leven ging. Hoe meer men over hem wist, hoe gevaarlijker het was. Zulke dingen had hij liever niet.
    Daarbij wou hij niet al teveel parafernalia met zich mee slepen. Dan kregen de mensen praatjes. Het was voor hem in elk geval gunstig geweest dat dit dorp op zijn weg had gelegen. Wetende dat hier de vampiers huisvestte, dat deerde hem niet bepaald. Op den duur zat er zelfs voor hem niets anders op dan eens aangaan bij zijn soortgenoten. Hij moest weten hoe het met ze ging maar hij moest nog meer weten welke zaken er op het moment aan de orde waren.
    Zijn voorkomen was meer dan beleefd. Negen van de tien keer konden mensen hem daardoor niet negeren. Persoonlijk kon hij dat zelf niet bepaald zien als iets slecht. Hij deed mensen immers met genoegen een plezier zolang het andersom ook maar gebeurde.
    De zon ging immers voor niets op.
    Het was een lichte verbazing die van zijn gezicht af te lezen was op het moment dat ze hem duidelijk maakte dat ze zijn hulp niet apprecieerde. De zachte zakdoek wiegde nog steeds tussen zijn vingers heen en weer dankzij het kleine briesje dat zo nu en dan eens de kop op stak. Veel intentie om hem weg te stoppen had hij niet. Van haar gezicht was al wel af te lezen dat ze in een dubio zat. Voor hem betekende dat –dat het nog maar een kwestie van tijd was voor ze hem alsnog aan zou nemen.
    Niets was minder waar.
    Tevreden keek hij toe hoe ze de zakdoek tegen de wond aan drukte. Het was geen grote wond – het zou zelfs nauwelijks een litteken achter laten maar elke wond had verzorging nodig.
    De man die zich ruw weer mengde in het gesprek, kreeg een dodelijke blik toe geworpen. Aangezien de jongedame al behoorlijk tegen hem tekeer ging besloot hij zichzelf stil te houden. Het nam echter niet weg dat de kans groot was dat Ash hem vannacht eens een bezoekje zou brengen. Hij had respect voor elke levensvorm, tenzij anders werd bewezen. Dat had deze man net voor elkaar gekregen.
    De dorpelingen keken nieuwsgierig toe hoe de jongedame zich uitte tegen de marktkoopman. Hijzelf hield enkel zijn hoofd wat meer scheef en vernauwde zijn ogen. Zwijgen, observeren en daarna een oordeel vellen. De genadeslag kwam altijd pas op het laatste.
    Als hij zijn zin zou doen, dan waren er al wat ongelukkige dingen gebeurd. Maar ditmaal was hij niet in een dorp om dood en verderf te zaaien.
    Een tel draaide hij de zegelring om zijn vinger eenmaal om. Een tik die hem inmiddels al wat jaartjes bij was gebleven. Het deed hem niets, maar in een situatie waarin hij zich wel degelijke inhouden moest was het dé perfecte afleiding.
    Op het moment dat de dame de benen nam, draaide hij zich langzaam om. Ze ging er vandoor met zijn zakdoek, maar het was niet de zakdoek die hem zo dwars zat.
    Rustig duwde hij zich af van de kraam. De man was uit zijn vel gesprongen zo boos was hij. Als hij nog even zo door ging met schudden knapte hij zo meteen nog uit elkaar.
    In plaats van dezelfde kant op te gaan als de dame, sloeg hij een modderig straatje in. Hij moest tweemaal uitwijken om niet omver te worden gelopen door een varken.
    Het voorkomen van zijn broek werd er niet beter op. De modderspetters kwamen steeds hoger te zitten.
    Eenmaal Ash het paadje uit was, keek hij goed in het rond. Een mondhoek trok omhoog bij het zien van een nog aardig driftig figuur wat zich een weg langs alles baande, bleef hij tegen de muur aan leunen. Ze kwam zijn kant immers op.
    ‘Dus nogmaals, enig idee waar ik onderdak vinden kan?’ Zijn blik haakte hij vast in die van haar. Zo makkelijk kwam ze er ook weer niet vanaf.


    The woods are lovely, dark and deep. But I have promises to keep, and miles to go before I sleep.

    Vilkas Alexander Pace
    'Als je het niet lust, dan kan ik ook wel een andere voor je halen, als je wilt,' zei Félice wat onzeker, waarop ik meteen mijn hoofd schudde.
    “Ben je gek? Dat is mijn favoriete taart!” zei ik blij terwijl ik een blik op Elijah wierp. Ik verwachtte al dat hij waarschijnlijk ook wel een stukje wilde, maar zo’n hele taart kreeg ik toch niet op en zo egoïstisch was ik nu ook weer niet. “Eigenlijk zouden we nu een stukje kunnen eten… Als je dat niet erg vindt.” Het was nog vroeg, dus ik was er nog niet helemaal bij, ik was alweer teruggelopen om de doos te halen en nam een mes om de taart te snijden. Samen wat drie bordjes en bestek. Ik hoop dat Félice het niet erg vond dat ik deelde, maar dat hele ding kreeg ik toch niet op en het was zonde om het slecht te laten worden.
    “Daar is Vilkas nu eenmaal goed in, mooie meisjes beschermen tegen het uitschot van de straat.” Ik rolde met mijn ogen op Elijahs ondeugende grijns. Félice richtte haar blik weer op mij. 'Misschien moet ik je het volgende feest dan maar inhuren als een lijfwacht,' zei ze. Er speelde een glimlachje op haar volle lippen. 'En Félice, is de rest van de avond nog goed verlopen?' vroeg Elijah geïnteresseerd terwijl ik de taart aansneed en op de bordjes legde. Ze waren in drie keurige driehoeken gesneden – iets wat ik na jaren oefening echt goed in was – en schoof een bordje met bestek naar Félice toen, een naar Elijah en een voor mezelf. “Ja, de rest van de avond ging erg goed,” zei Félice toen ik een stukje appeltaart in mijn mond stopte. Ik wist précies bij welke bakker ze hem had gekocht. Hij was zó zalig. 'Hoe verliep de rest van jullie avond?'
    Ik haalde mijn schouders wat op. “Wel goed, op dat bargevecht na. Er zijn een paar stoelen, tafels en glazen kapot,” mompelde ik. Gelukkig had niemand me in mijn gezicht geslagen toen ik ze uit elkaar probeerde te halen. Nee, ze hadden mijn edele delen op een haar na gemist en daar hadden ze dan ook weer even geluk in gehad, want anders had ik dat van hun er met zonder pardon afgesneden. “En die van jou, Elijah?” vroeg ik.


    "Do not be angry with the rain; it simply does not know how to fall upwards.” - Vladimir Nabokov

    Amaris "Rae" Valora

    Onrustig liep ik wat heen en weer in mijn kamer en probeerde mijn gedachten een beetje op een rijtje te krijgen, iets wat me enigszins veel moeite kostte. De laatste paar dagen waren erg zwaar voor me geweest, vermoeiend zelfs, en ondanks ik hier een kans op een heel nieuw leven had, voelde ik toch dat er iets mis was. Ik had het gevoel dat er iets ontbrak.
    Een kleine zucht ontsnapte uit mijn mond terwijl ik een glimp opving van mijn eigen spiegelbeeld. Mijn blonde lokken zaten aardig in de war, er hing zelfs wat bloed in, en mijn ogen stonden triest. Ik zag er echt niet uit.
    Snel wendde ik mijn blik af van mijn eigen spiegelbeeld en maakte hierbij mijn blonde lokken los die deels waren ingevlochten. Het voelde goed aan dat mijn lange lokken eindelijk los waren. Ik woelde er even vluchtig doorheen en gooide vervolgens alles op één schouder. Nu mijn haren los waren, viel het bloed dat er in hing, niet zo hard meer op.
    Voorzichtig begaf ik me naar de gang en probeerde me te oriënteren. Het was hier echt een doolhof en het lastige was dat er niemand in de buurt was die ik om hulp kon vragen. De gang was verlaten en het enige dat me toch een ietwat veilig gevoel gaf, was het licht dat afkomstig was van de fakkels aan de muur. Ik besloot om door de gang te dwalen, alleen deze keer langs de kant die ik nog niet had gezien. Mijn voetstappen klonken erg hol in de verlaten gang dus neuriede ik zacht een liedje om mijn uitstapje een beetje gezelliger te maken.
    "He saw my loneliness, shared in my emptiness," Ondanks dat het er zacht uitkwam, klonk het helder en weerkaatste het geluid op de koude muren. "No one would listen, no one but..." Ik raakte de vochtige muur aan met mijn vingertoppen en sloeg langzaam mijn ogen neer. "him".
    De laatste noot was het hoogst geweest, maar klonk breekbaarder dan de rest van de woorden.
    Ik slikte even en stopte met neuriën. De gang maakte een grote bocht naar links en de fakkels leken steeds verder uit elkaar te staan. Ergens vroeg ik me af of iemand me had gehoord, al hoopte ik er niet echt op.
    Wanneer ik bij een onverlichte trap kwam, greep ik een fakkel van de muur en daalde voorzichtig de trap af. Het was hier muisstil maar toch was ik nieuwsgierig naar waar deze gang me zou brengen. Als het verboden was, zou ik het wel snel te horen krijgen. Het duurde nog geen vijf minuten tot ik aankwam aan een groot ondergronds meer, iets gaf me het vermoeden dat dit een badplaats was.


    Forget the risk and take the fall...If it's what you want, it's worth it all.

    Daenerys Éowyn Frey ~ Rebel.
    Ik was de man alweer helemaal vergeten en was kwaad weggelopen, me behendig tussen de mensenmassa door bewegend. De dorpelingen waren altijd zo nieuwsgierig en wat erger was, ze waren dol op drama. Nu ging ik niet ontkennen dat ik dit allebei niet was, maar ik had in ieder geval de klasse om er niet zo mee te koop te lopen. Nadat ik een stuk gelopen had bleef ik kort staan en haalde de zakdoek van mijn vinger. De snee leek inmiddels gestopt met bloeden en dus vouwde ik de zakdoek, die van verbazingwekkend goede kwaliteit was, op en schoof hem in de zak van mijn broek. De zakdoek herinnerde me weer aan de man, maar toen ik over mijn schouder keek, was hij nergens te bekennen. Was het een edelman? Niemand anders zou zoveel geld uitgeven voor een zakdoek zoals deze, niemand had überhaupt het geld voor zo een chique zakdoek. Helaas had ik er niet eerder bij stilgestaan en was hij nu besmeurd met mijn bloed.. Ik trok een zuur gezicht en liep weer verder, de man nog altijd in gedachten. Iets klopte er niet aan hem, maar ik had mijn vinger er niet op kunnen leggen. Waarom had hij zich trouwens in eerste instantie gedragen als een heer door me zijn peperdure zakdoek aan te bieden, maar had hij zich vervolgens afzijdig gehouden toen de koopman tegen me te keer ging? Enkel de gedachte aan die onbeschofte boer die me had willen laten betalen wekte een hoop frustraties in me op en ik merkte dat mijn passen weer driftiger werden. Ik zuchtte een keer en probeerde mezelf tot kalmte te manen, toen plotseling mijn hartslag nogmaals omhoog schoot. Geschrokken hapte ik naar adem toen de man van eerder ineens weer voor me opdoemde en opnieuw vroeg naar een slaapplaats. Waar kwam hij ineens vandaan!? Ik had beter op moeten letten, het was niks voor mij om niks op te merken, gezien ik altijd ontzettend alert was. Ik verweet deze onoplettendheid aan de koopman en richtte me toen weer op de man. Kort gleden mijn ogen over hem heen en mijn blik bleef kort hangen bij zijn broekspijpen. Ze zaten onder modder, erger dan ik eerder gezien dacht te hebben. Kort fronste ik, me afvragend wat hier de oorzaak van was, en keek hem weer aan, enkel om zijn priemende ogen te ontmoeten. Ik weigerde weg te kijken en hield zijn blik vast, me afvragend waarom hij er zo op gebrand was een antwoord uit mijn mond te horen. Hij kon het aan iedere boeren pummel vragen die hier in het dorp woonde en die konden hem dan de weg wijzen, dus waarom had hij de moeite genomen mij te volgen? "Er zijn hier genoeg herbergen in het dorp, met een beetje geluk is er ergens nog wel een kamer vrij," antwoordde ik, ietwat terughoudend. Ondanks dat ik hem wantrouwde had ik de waarheid gesproken, de meeste herbergen zaten meestal vol met reizigers of rondtrekkende kooplieden. Waarschijnlijk kon hij de herbergier wel omkopen als hij werkelijk zoveel geld bezat als ik verwachtte.
    Mijn blik dwaalde af en viel weer op de ring rond zijn vinger en dat was toen het tot me doordrong. Ik had deze man eerder ontmoet, zeker weten. Wanneer was het geweest? Vorig jaar? Ik vernauwde mijn ogen iets en probeerde me zijn naam te herinneren. Het was ongeveer een jaar geleden en ik had een kort gesprek met hem gehad, niks bijzonders, maar ik wist zeker dat hij me had gezegd hoe hij heette. "Ash," mompelde ik en keek de man voor me weer aan en herhaalde deze keer luider: "Ash."
    Ik trok één mondhoek op in een scheve grijns, tevreden dat ik het goed onthouden had. Zo kende ik mezelf weer, geen enkele informatie ontging mij, zelfs de kleinste dingen konden van pas komen. Dit moment bewees dat maar weer. "Ik heb jou eerder ontmoet, nietwaar?" Zeker niet dat ik zijn beleefdheden na ging doen door hem aan te spreken met u. Natuurlijk kon ik dit wanneer het nodig was, maar over het algemeen vond ik het stijf en was het toch niet geheel iets voor mij, al apprecieerde ik het wel wanneer anderen mij beleefd aanspraken. Ik verwachtte het zelfs van ze, dat ze me met enig respect behandelde. Waarschijnlijk was dat de reden geweest dat ik een kort gesprek met hem had gehad, ik had minder de behoefte gehad hem af te wimpelen dankzij zijn manieren, maar daar was het ook bij gebleven dacht ik. Ik sloeg mijn armen over elkaar en keek Ash aan. "Wat wil je van me?" vroeg ik hem met een zelfverzekerde toon in mijn stem, er van overtuigd dat er iets was dat hij wilde. Waarom was hij me anders hier naartoe gevolgd? "En zeg niet dat je die zakdoek terug wilt, want ik geloof niet dat jij daar zoveel moeite voor zou doen," stelde ik vervolgens vast. Ik wilde antwoorden, waarom was hij hier weer? Wie was hij? Waarom leek hij op het moment zo geïnteresseerd in me? Ik hoopte vurig dat hij me hierna met rust zou laten en mocht hij het in zijn hoofd halen me de komende dagen steeds weer op te zoeken, dan zou ik hem wel duidelijk maken dat ik niet gediend was van stalkers. Zelfs niet stalkers met zoveel klasse, die hij, ondanks zijn besmeurde broekspijpen, toch nog uitstraalde.

    Yush, soms loopt het niet helemaal lekker :<


    In the end the only person we love is ourselves, that's why we choose to love someone who can please us the most.

    Elijah Hodkin|| Rebel

    Ik had eigenlijk nog niet echt veel honger gehad onderweg naar hier, maar de geur die uit de doos gekomen was nadat Vilkas deze geopend had, was genoeg geweest om me toch honger te doen krijgen. Taart was iets dat ik meestal niet had aangezien ik mijn zuur verdiende geld meestal liever aan wat nuttigere dingen uitgaf, maar ik kon niet ontkennen dat het wel eens kon smaken. De pruillip die eerst op mijn gezicht gestaan had, verdween al snel toen Vilkas voorstelde dat ze nu best een stukje zouden kunnen eten. Terwijl de man terug naar achteren verdween om de taart terug te gaan halen, richtte ik mijn aandacht op Félice en kon het gewoon niet laten om een opmerking te maken over het feit dat Vilkas haar geholpen had met een irritante dronkkaard. Ik grinnikte even bij haar woorden. Dat zou inderdaad nog wel een goed baantje zijn voor Vilkas, lijfwacht bij feestjes. Gretig propte ik een stuk taart in mijn mond nadat ik mijn vraag gesteld had en luisterde naar het antwoord terwijl ik kauwde. Mooi, voor de rest was dus alles goed verlopen en het was ook wel aan het meisje te zien dat ze veilig thuis was geraakt, anders had ze er waarschijnlijk net zo vermoeid als ik uitgezien. Aangezien mijn mond nog vol zat en het dus best moeilijk was om iets te zeggen, knikte ik eerst even toen de vraag teruggekaatst werd. Het feit dat Vilkas even het woord nam, zorgde ervoor dat ik rustig kon verder kauwen en voor een kort moment keek ik hem iets of wat verbaasd aan. “Is er serieus een gevecht geweest? Als ik dat had geweten was ik wel even komen kijken.” Weer die grijns waar ik al om bekend stond. Eigenlijk was ik nog best vrolijk te noemen ondanks alles dat ik had meegemaakt en de geheimen die ik met me meedroeg. Er waren al wel momenten geweest da tik op het punt had gestaan om Vilkas te vertellen dat ik deel uit maakte van de Rebellen, maar telkens weer zag ik er op het laatste toch van af. Het was beter als er zo min mogelijk mensen wisten wie er juist deel uitmaakte van dat groepje dat het dorp altijd op z’n kop zette. “Maar mijn avond verliep eigenlijk nog best goed, tot ik vanmorgen met stijve spieren en hoofdpijn wakker werd natuurlijk.” Waar die hoofdpijn vandaan kwam, was eigenlijk niet zo moeilijk om te raden. Iedereen wist dat mensen op momenten als een oogstfeest wel eens konden overdrijven met de drank en ik was net zoals alle anderen. Rustig at ik verder van de taart totdat ik me iets herinnerde en me van de barkruk liet afglijden. Voor een kort moment rommelde ik even in de leren tas die op de grond lag en haalde er een kleine rol papier uit. Zonder echt uitleg te geven, knoopte ik het lintje los en rolde het papier over de bar uit. Een heleboel mensen getekend met houtskool verschenen van zodra het papier helemaal was uitgerold en met een lichte glimlach op mijn gezicht wees ik op twee van de zovele mensen. “Ik was jullie twee net aan het tekenen voordat ik Vilkas herkende. Heb de tekening niet helemaal afgekregen, maar als je wilt mag je hem best hebben?” Vriendelijk zijn, ik deed alleen maar ene poging om eens echt vriendelijk te zijn dan alleen maar grapjes te maken. Voor de tweede keer bukte ik me om een redelijk versleten potlood uit mijn tas te pakken en in een zwierig handschrift zette ik mijn naam in de linkeronderhoek. Het was gewoon een zekerheid zodat mensen niet zomaar met mijn werk konden gaan lopen. Ik leek misschien niet veel moeite te hebben met tekenen, maar sommige deeltjes kosten toch wel erg veel nauwkeurigheid om te kunnen tekenen. Vragend keek ik Félice even aan. Vilkas stond er ook op ja, maar vrouwen kregen nu eenmaal voorrang op zoiets.

    [ bericht aangepast op 1 sep 2013 - 21:57 ]


    -Hi, I'm Andy, also freaking out- Andy Gallagher

    Alice Woods ~ 3e rangs vampier.
    “Natuurlijk wil ik dat, Alice, dat weet je toch” stemde Alexa er mee in om me te helpen en ik glimlachte dankbaar. Ik had nog wat willen zeggen toen mijn aandacht werd getrokken door Cedric die ineens binnenkwam. Ik slikte, had hij ons gesprek gehoord? Waar haalde hij überhaupt het lef vandaan ongevraagd binnen te komen? Ik voelde hoe mijn wangen rood werden van schaamte en realiseerde me plots hoe heer Underwood en Idwallon zich gevoeld moesten hebben, betrapt.. Gegeneerd.. Hierdoor voelde ik me nog beroerder over mijn eerdere actie, hoe had ik zoiets stoms kunnen doen? Mijn gedachten werden verstoord door een honende lach die uit het niets leek te komen. De lach klonk bijna hysterisch en kwam uit Cedrics mond realiseerde ik me al gauw, het bezorgde me kippenvel. Zijn gelach werkte beangstigend en ik wierp kort een blik op Alexa toen ik nogmaals slikte. Wat was er met hem aan de hand? De manier waarop hij vervolgens hallo zei verried hem en zorgde ervoor dat het langzaam tot me doordrong. Hij en Alexa hadden samen iets gehad, ik wist er het fijne van, noch wist ik of Alexa afscheid van hem had genomen of niet, maar ik kreeg het idee dat Cedric niet al te blij was met haar terugkomst. Hadden ze een ruzie gehad? Was Alexa daarom vertrokken? Ongemakkelijk schoof ik wat heen en weer, dit was iets waar ik niet tussen wilde zitten. Absoluut niet. Kort wierp ik een blik op Alexa om haar reactie te peilen op dit alles en ik was verbaasd om haar kalme uitstraling. Ze reageerde vrij normaal en bleef hem bovenal aankijken, iets wat mij zelf nooit gelukt was als ik in haar schoenen had gestaan. Alsnog overwoog ik kort om te blijven, om er voor haar te zijn als vriendin, maar aan de andere kant had ik het idee dat Alexa zich wel zou redden. Toch speelde het feit dat ik hier absoluut niet tussen wilde komen vooral een erg grote rol toen ik opstond en naar Alexa liep. Ik sloeg mijn armen om haar heen in een omhelzing die ik enkele seconden aanhield om het volgende in haar oor te fluisteren: "Sorry, ik ga nu, maar bedankt voor je hulp Lex. Ik ben blij dat je er weer bent." Zachtjes raakten mijn lippen kort haar wang voordat ik weer wat afstand nam en haar een verontschuldigende glimlach schonk, hopelijk begreep ze het. Toen ik naar buiten liep kwam ik langs Cedric en ik keek hem kort aan, hopend dat hij niet te hard zou zijn voor Alexa. Dat verdiende ze niet en bovendien was ze net pas terug, dan hoorde ze met open armen ontvangen te worden, in plaats van dat ze direct uitgekafferd werd.
    Eenmaal in de gangen slaakte ik een zachte zucht en ontspande weer wat, de spanning die er in de kamer had gehangen gleed van me af. Nu ik weer alleen was restte de vraag wat ik zou gaan doen, boven de grond was de zon nog volop aan het schijnen, dus helaas moest de opdracht die ik van heer Underwood had gekregen wachten. Alle anderen waren hoogstwaarschijnlijk ook nog weg en eerlijk gezegd had ik vrij weinig zin om iemand anders dan Alexa te spreken op het moment, daarom liep ik eerst naar mijn kamer. Daar lagen de spullen die ik nodig had, een schetsblok en een stuk houtskool. Als ik mezelf niet af zou leiden zou ik bezig blijven met Alexa en de opdracht van heer Underwood, ik had iets nodig om te doen en tekenen was een perfecte bezigheid voor mij. Niet veel later was ik naar buiten gegaan, ik had de uitgang gekozen in het bos en had me in de schaduw van een grote boom genesteld. Met opgetrokken benen en mijn schetsblok, nauwkeurig de zon vermijdend, zat ik daar en al gauw was ik enkel nog bezig met mijn tekening. Met volle concentratie probeerde ik alles wat er om me heen was vast te leggen. Over het algemeen genoot ik er het meest van mensen, of eigenlijk vampiers, vast proberen te leggen. Hun karakter, emotie, houding.. Het was een ingewikkelde klus, een uitdaging, één van de weinige, die ik graag aannam. Niet altijd behaalde ik het resultaat wat ik had gewild, maar nooit gooide ik tekeningen weg. Zo nu en dan tekende ik ook de natuur, maar zelfs dan zocht ik nog naar levende wezens die ik vast zou kunnen leggen op papier. Doordat ik altijd zo geconcentreerd bezig was met mijn tekeningen had ik geen enkel besef van wat er om me heen gebeurde, zelfs de overheerlijke geuren van bloed van de dieren om me heen ontgingen me. Dat was nog een reden waarom ik van tekenen genoot, het verloste mij, zoals drank voor sommige mensen deed, vaak even van alle zorgen die ik op dat moment ervoer. Het werkte bevrijdend.


    In the end the only person we love is ourselves, that's why we choose to love someone who can please us the most.

    Idwallon Calhoun Underwood

    Hij was zijn eigen weg gegaan toen zijn broer het licht ging verwelkomen, hoe verder hij van de uitgang weg bleef hoe makkelijker het zou om de drang naar vers bloed weg te stoppen. Zijn broer was op dit moment belangrijker dan hijzelf, die had eerst bloed nodig voordat hij zijn nodige dosis ging halen. Op de gangen was het rustig geweest maar toch had hij de gegarandeerde rust van zijn kamer verkozen boven het dwalen door de gangen. Nu het ieder moment dag kon worden zouden al gauw meerdere vampiers terug komen die mogelijk allemaal wat aan hem wilden vertellen of aan hem gingen vragen of hij wist waar zijn broer was. Al die vragen, laat staan de aandacht, wilde hij niet. Met het zorgvuldig sluiten van zijn deur opende hij zijn deur naar zijn eigen wereld. Om het branderige gevoel in zijn keel te vergeten liep hij rechtstreeks naar zijn boekenkast. Door zijn hoogte in rang had hij de beschikking over een ruime kamer met daarin zijn eigen privé collectie aan boeken. Niemand die daar ook maar naar mochten wijzen, zelfs zijn broer niet, die daar maar wat goed van op de hoogte was. Ieder boek was voor hem een juweeltje, of hij het boek nu pas één keer had gelezen of in plaats daarvan het boek al te vaak had vast gehad.

    Het mooist vond hij boeken over de dood. Zijn eigen kansen om te overlijden waren door het worden van een vampier redelijk afgenomen wat het voor hem bijna een ongrijpbaar fenomeen maakte, dat maakte het ook juist zo fascinerend. Hij had in zijn leven al veel mensen zien sterven, velen door zijn toedoen maar ook een aantal door andere vampiers of zelfs mensen. Al die sterfgevallen waren redelijk bruut geweest, daar had hij weinig interesse in. Een natuurlijke dood fascineerde hem echter mateloos. Het idee dat je de ene avond ging slapen om nooit meer wakker te worden leek hem prachtig. Geen pijn, geen brute moord in een donker steegje, gewoon heen gaan al dromend over betere oorden. Natuurlijk was het vervelend voor de familie van de overledene, het verdriet kon hart verscheurend zijn maar de realisatie van de familie dat er geen beter heen gaan voor de gestorvene was vond hij prachtig. Naast boeken over de dood, wat er enkele waren, had hij veel wetenschappelijke boeken. Aan wetenschap besteedde men toch liever bladzijde na bladzijde al kwamen de romans steeds sterker op.

    Zijn vingers liet hij zonder te kijken over de ruggen van de boeken glijden, uit automatisme pakte hij zijn lievelingsboek. Dat was echter geen boek over de dood maar juist eentje over de gedachten van een jongen. Toen Idwallon voor het eerst zijn vingers om de bruine kaft had gevouwen leek het hem niets, de titel had hem niet aangesproken net zo min als de korte intro die hij in de winkel had gelezen, hij had het boek dan ook terug gezet op de plank. Toch was in de loop der weken het boek bij hem blijven hangen waarop hij uiteindelijk had besloten om het toch te gaan lezen met de gedachten dat als het boek toch niets voor hem bleek te zijn hij hem wel aan een andere vampier cadeau zou doen. Vanaf het moment dat hij met het boek was gaan zitten in zijn luie stoel voor de haard had het hem aangegrepen. Zijn geest werd er volledig door gegrepen en als een onderdanige slaaf sloeg hij bladzijde na bladzijde om totdat de laatste letter gelezen was. Het voelde raar, de controle over zijn handelingen uit handen geven maar in de veiligheid van zijn eigen kamer was het bevrijdend. Eindelijk hoefde hij eens niet al zijn handelingen meerdere malen over te overdenken, met in gedachten de veiligheid van zijn eigen soort, hij kon het over zich heen laten komen wetend wat er ging gebeuren. Daar had nu heel erg behoefte aan, zijn geest over laten nemen zodat hij niet meer hoefde te denken aan die sterke drang naar bloed, die altijd terug komende vervelende drang naar bloed. Het feit dat hij het nodig had om te overleven vond hij nog het ergste niet, dat de drang echter eiste op bepaalde momenten gestild te worden zat hem meer dwars. Constant liep hij tegen zijn eigen tijdslimiet aan, die hij iedere keer een beetje verder probeerde op te rekken.

    Idwallon nam plaats in de zwarte fauteuile, zijn broek bij de knieën een klein stukje omhoog trekkend, zodat er geen tweede knie in de broek kwam. Hij bekeek de kaft van het boek in zijn handen eens goed voordat hij het open sloeg en de eerste letter begon te lezen. Helaas kreeg hij niet de kans om opgezogen te worden in het boek, zijn deur ging met nogal wat geluid open. Het boek klapte hij zacht dicht terwijl hij zijn tirade tegen de binnenvallende persoon aan het voorbereiden was. Halverwege zijn voorbereiding vielen zijn gedachten echter stil. Die geur. Dat was bloed, vers mensenbloed. Hoewel de geur van bloed overheerste rook hij ook een andere bekende geur, dat was de geur van zijn broer. Dit alles gebeurde in luttele seconden.

    ‘Het is weer begonnen.’ De angst waarin de woorden kort waren gedoopt ontging hem niet, bovendien zorgde de geur van bloed ervoor dat hij zelf al een conclusie kon trekken, het monster had weer schade aangericht. Zijn eigen drang naar de rode vloeistof moest hij zoveel mogelijk proberen uit te bannen, nog meer dan daarstraks.
    ‘Volg mij, Idwallon, er is iets wat je moet zien.’ Zijn broer had zijn kamer alweer verlaten voordat hij überhaupt had kunnen reageren. Hij kwam overeind uit zijn stoel waar hij net zo lekker in zat, legde het boek aan de kant en volgde zwijgend zijn broer naar diens kamer. Hoe dichter ze bij Searlas zijn kamer kwamen hoe sterker de geur van bloed werd. Zijn eigen monster moest hij met man en macht terug duwen. Het laatste wat ze nu konden gebruiken was wel dat hij ook nog eens zijn beheersing verloor.

    ‘Houdt het beest van je binnen, hij ligt al op het randje van heengaan.’ De woorden van zijn broer hielpen hem om zijn best te doen het monster nog verder terug te dringen, het moest, voor Silas. Idwallon knikte begrijpend voordat hij zijn broer de kamer in volgde, zijn blik gericht op de oorzaak van die sterke bloed lucht, het redelijk levenloze lichaam van een jongeman. De irissen van Idwallon begonnen hun blauwe kleur te verliezen, weg geduwd door de opkomende rode kleur. Hij plaatste zijn nagels in zijn handpalm en zette flink wat kracht zodat hij een lichte pijn voelde. Het leek een rare methode maar op die manier kon hij de rode kleur weer uit zijn irissen duwen en het monster nog iets langer onder controle houden. Terwijl hij zijn broer schuldbewust bij de deur achter liet liep hij naar de jongeman toe om te bekijken hoe hij er aan toe was. Het verband zat netjes om de nek maar toch liep er een klein druppeltje bloed over de nek van de jongeman. Het verbaasde hem dat er überhaupt nog bloed uit de hals van de jongen kwam aangezien hij al flink wat aan zijn broer verloren leek te zijn. Zijn vinger gleed vluchtig langs de bleek geworden huid van de jongen om de bloeddruppel weg te halen. Het beetje bloed dat hij nu aan zijn vinger had zitten likte hij af om toch iets toe te geven aan het monster. Tegelijk gaf hij een duidelijk signaal aan het beest af, hij zou de controle behouden. Zijn eigen drang naar bloed zou later pas gestild worden, nu stond zijn lichaam nog in zijn dienst.

    De ogen van de jongeman waren angstig open gesperd, terwijl zijn borst hevig open neer ging. Uit ervaring en met de kennis van zijn boeken wist Idwallon dat de jongeman in shock was en een te kort aan bloed had. Het was hem snel duidelijk dat ze weinig keuze hadden, de jongeman zou sterven of hij zou een vampier worden. Hij bleef voor het lichaam staan en keek over zijn schouder naar zijn broer, die het door het monster, flink verprutst had.

    ‘Wat is er gebeurd, Silas? Het hele verhaal graag.’ De woede borrelde langzaam in hem op, hoe ging hij dit oplossen? Zijn stem was al licht verhit. Omdat Silas niet naar hem opkeek tijdens het spreken draaide Idwallon zich resoluut naar zijn broer toe, een grom kwam over zijn lippen. De touwtjes waarmee hij zijn eigen mormel in de hand hield begonnen steeds verder uit zijn handen te glippen wat er voor zorgde dat er steeds meer temperament bij hem naar boven kwam.
    ‘Kijk me aan als je tegen me spreekt, Silas!’ Kwaad sprak hij tegen zijn broer, iets wat hij anders nooit zou doen maar vanwege het langzaam verliezen van zijn zelfbeheersing onvermijdelijk was. Idwallon besefte heel goed dat hij op deze manier ook niet veel verder kwam maar hij werd gedreven door wanhoop. Nog één keer probeerde hij terug grip op zichzelf te krijgen waardoor hij zich zo abrupt als dat hij zich naar zijn broer had toe gedraaid zich weer van hem afdraaide. Zijn kaken klemde hij op elkaar, al ijsberend door de kamer. Idwallon, grijp jezelf bij elkaar, nu! Hij moest nu prioriteiten stellen, dat was gemakkelijk, eerst beslissen over het lot van de jongeman voordat hij zelf zou gaan jagen. Daarna zou hij het wel verder oplossen om dit soort gevallen in de toekomst te kunnen voorkomen. Niet geheel rustig maar toch iets meer dan een moment geleden draaide hij zich terug naar zijn broer, zoekend naar zijn ogen. Met minimale afstand tussen zijn kaken begon hij te spreken.

    ‘Ja, je hebt er een puinhoop van gemaakt en je kunt je daar lang sorry voor voelen maar dat heeft momenteel geen zin. Silas, zet dat schuldgevoel voor nu aan de kant, bedenk liever wat we met de jongeman gaan doen.’ Ieder moment begon voor de man te dringen, een besluit moesten ze snel maken anders werd dat voor hun gedaan. Hij wist hoe zeer Silas nu met zichzelf in strijd stond, als hij de jongeman tot vampier zou proberen te maken dan was de kans groot dat het monster in zijn broer het lichaam volledig leeg zou zuigen voordat hij vampierbloed binnen had gekregen. Aan de andere kant kon zijn broer de jongeman waarschijnlijk ook niet dood laten gaan, dan had hij Idwallon de moeite wel bespaard om te komen. Als hij de kwestie aan zijn broer overliet zaten ze dus op beide manieren met een lijk, iets wat alles behalve de bedoeling was. Een lijk had een vervelend nadeel, het was namelijk slecht voor de reputatie van zijn broer. Wat stelde een clanleider nou voor als hij niet eens genoeg controle over zijn lichaam had om een mens te veranderen in een vampier? Helemaal niets, was het antwoord. Hij zou het niet kunnen aanzien als zijn broer zijn positie in de rangorde zou verliezen aan dit incidentje. Kort wierp hij een blik op de jongeman die nog steeds hevig lag te ademen voordat hij weer naar zijn broer keek. In luttele seconden nam Idwallon een besluit om het hele probleem op te lossen.
    ‘Als jij hem opvoed dan verander ik hem voor je in één van ons, als je dat niet wilt dan zitten we met een lijk, aan jou de keus.’


    Stand up when it's all crashing down.

    Silas Underwood | Clanleader

    In de tussentijd dat hij weg was gegaan, gevlucht zoals Silas het noemde, had de man zijn ogen weer kunnen openen. Het was misschien maar voor eventjes, maar deze hadden de ruimte natuurlijk verkend. Het schuldgevoel dat er al in zijn lichaam present was, werd enkel groter, het begon te borrelen zodat de clanleider er zowat misselijk van werd. Al zou dat vast en zeker van al dat bloed zijn geweest, laat staan dat hij weer bijna een man vermoordt had. Hij had een clanleider moeten voorstellen, maar nu was hij zelfs dat niet meer, vond hij zelf. Dit hele akkefietje deed hem niet ten goede, en hij had er een godganse hekel aan.
          Zijn broer had hij gestoord, hij had nog net een wazige glimp op kunnen vangen hoe hij in zijn fauteuil zat, een boek in zijn handen die hij op het moment had open geslagen. Daar was ik ook alleen maar goed in, bedacht Silas zich, het verpesten en mijn broer erbij betrekken – hem mijn vieze klusjes op laten lossen. Zo leek het wel, en hij zou zijn broer er niet eens vreemd op aankijken als hij op een dag er de brui aan zou geven. Er waren geen woorden voor hoe erg hij zijn broer respecteerde en daarbij waardeerde wat hij allemaal voor hem had gedaan, en nog zou doen – zeker met dit nu als toestand.
          Nu terug in zijn kamer, en uit zijn hersenspinsels die maar niet wilden stoppen, merkte Silas niet eens de geur van het bloed op. Natuurlijk liet dat zich nog altijd toe en moest hij er tegen vechten, maar voorlopig had hij genoeg gehad. Bovendien was zijn schuldbeladen gevoel erger, dat overstemde de geur, de gedachten en honger naar het bloed. Hij zag nog net hoe Idwallon zich duidelijk ertegen moest verzetten, wat hij sterk van hem vond, toen slootte zijn ogen zich.
    Pas toen hij weer voetstappen hoorde, opende hij ze, wat wel een eeuwigheid leek trouwens. Idwallon was naar de jongeman toe gelopen om hem te bestuderen. Wanneer hij zijn vinger langs een druppel bloed liet gaan, en deze aflikte, liet een tinteling over zijn lichaam lopen. Aan de ene kant kon hij zich de wellust naar de bloed herinneren, hoe fijn het gesmaakt had en het beest die nu eindelijk ophield, toch ging dat andere nare gevoel maar niet weg. Het bleef aan en leek zowaar wel erger te worden, al wist Silas dat hij – als hij zich eerder gevoed had en niet zo koppig was geweest – hij het gered had, en dit niet gebeurd zou zijn.
          Er zat bloed op het witte laken dat hij kort geleden nog verschoond had, alleen het deed hem niets. Die jongeman deed hem veel meer, maar alles van het enkele beetje gevoel dat hij nog had, leek afgestompt. Evenals een koude doek dat te allen tijde om je lichaam heen zit, als een tweede huid – die je er in feite af wilt. Nu had de man tijd om zijn “slachtoffer” van de destructieve nacht gade te slaan – hoewel onderzoeken beter klonk, volgens hem. Hij keek ernaar aangezien hij zichzelf wilde straffen, dit had hij aangericht.
    Zijn huid is licht getint, niettemin is dat kleurtje weggetrokken en heeft hij een bleke huid gekregen. Eveneens transpireert hij lichtjes, maar dat komt ook doordat hij zowat leeggezogen is. Toch kan ik nog opmerken dat hij niet hier oorspronkelijk vandaan komt, of hij moet een ouder hebben die uit een ander land komt. Door zijn kleding merk ik de spieren op die hij duidelijk heeft, wat ik ook gevoeld had toen ik tegen hem aan ging staan. Hij had nog door willen kijken, hem bestuderen hoe stilletjes hij daar lag, alleen toen hij in de gaten had dat zijn broer richting hem zou draaien, wendde hij haastig zijn gezicht af. Weer die schuldbeladen blik in zijn ogen, dit keer samen met een licht gekwetste.
          ,,Wat is er gebeurd, Silas? Het hele verhaal graag.” Hij slikte een brok in zijn keel door toen hij de toon van Idwallon had opgemerkt, de lichte verhitting. Silas had het ernaar gemaakt… toch? Abrupt draaide hij zich naar hem om, een grom die rolde over zijn lippen.
          ,,Kijk me aan als je tegen me spreekt, Silas!” Alsof de bliksem ingeslagen had, blikte de desbetreffende man tegen wie hij kwaad had gesproken op. Wel likte hij kort over zijn lippen, ook om het laatste beetje bloed ervan weg te halen, al zat er vast nog wat op zijn wang toen hij het eerder weg had geveegd. Hij moest eerlijk toegeven, hij was lichtelijk geschrokken door zijn broer en de uitbarsting, maar hij verdiende het. De man verdiende elk beetje ervan, dus hief hij zijn hoofd op en keek Idwallon met een blik aan dat hij het begreep hoe hij reageerde. Hij zou het niet tegen hem houden. Wel lagen zijn handen nog strak tegen elkaar op zijn rug. Terwijl hij begon te ijsberen, begon Silas te praten. Het leek nu net alsof zijn broer degene was die de clanleider moest voorstellen, maar dat was nog steeds de ander, en hij baalde daar nu van. Hij had gefaald, en niet zo’n klein beetje ook. Als dit uitkwam, zou hij wel gedag tegen zijn positie kunnen zeggen, want welke clanleider zou nu het monster niet binnen kunnen houden? Zeker met het aantal jaren dat hij nu had?
          ,,Het was te sterk, broer, en ik weet dat het geen excuus is voor deze stompzinnige daad. Ik moet verantwoording afleggen voor dit en desnoods geef jij mij nu een straf, dat zal ik zonder gemaar uitvoeren,” verklaarde hij aan zijn broer met een nog steeds schuldige stem, hoewel hij steeds zekerder werd met het woord dat hij uitsprak. Toch kon hij het niet laten om nog een paar blikken naar de jongeman op het bed te geven.
    Hij leek rustiger toen hij zich opnieuw naar Silas omdraaide, wat goed was voor hen beiden – nee, drieën natuurlijk, als het er eenmaal op aankwam dat de jongeman zo’n beest zou worden.
          ,,Ja, je hebt er een puinhoop van gemaakt en je kunt je daar lang sorry voor voelen maar dat heeft momenteel geen zin. Silas, zet dat schuldgevoel voor nu aan de kant, bedenk liever wat we met de jongeman gaan doen.” Het begon inderdaad te dringen voor hem, bedacht hij zich opnieuw, alleen hij twijfelde nog zo erg. Silas wilde hem absoluut niet laten sterven, maar hem het lot van een vampier te geven vond hij ook alles behalve een goed idee. Waren hier geen benodigdheden waardoor hij het eveneens zou kunnen redden? Zonder dat er gelijk een hele poespas moest gebeuren waardoor deze man zijn leven ook naar de haaien zou gaan? Hij wilde hem dat niet aandoen, maar wellicht was dat de enige optie die het juist nog zou kunnen redden. Abrupt vroeg Silas zich af wat de man ervan zou vinden, hoe hij zou reageren als het gebeurd was, echter veegde hij die onnozele hersenspinsel direct weg. Zo mocht hij namelijk niet denken, het gebeurde niet!
          ,,Als jij hem opvoed dan verander ik hem voor je in één van ons, als je dat niet wilt dan zitten we met een lijk, aan jou de keus.” Hoorde hij ineens uit de richting van Idwallon, iets wat hij opmerkelijk vond en hij was werkelijk waar verbaasd geweest – misschien wel deels geschrokt. Zijn broer had honger, hij had ook te lang dan goed voor hem was geen bloed verkregen. Het was sowieso handig dat Idwallon dit regelde, hij had gelijk. Zoals bijna altijd, natuurlijk had hij het ook eens fout gehad, dat had iedereen wel eens. Maar zijn broer was slim, hielp hem uit de brand elke keer opnieuw en hij mocht zeker niet als onschuldig gezien worden. Met een paar stappen liep hij naar voren, tot hij weer een hand op zijn schouder kon leggen, maar voordat hij die daadwerkelijk raakte, liet hij het naast zich zakken. Wel keek Silas hem goedaardig aan, net zoals zijn oude–ik, alsof dit helemaal niet gebeurd was.
          ,,Mijn zorgen gaan uit naar wat de jongeman wilt, hij zou vast niet van het ene op het andere moment in een monster veranderd willen worden. Ik weet dat ik er inderdaad een grote puinhoop van heb gemaakt,” Om de woorden van zijn broer even kracht bij te zetten. ,,Alleen we zullen zeker de nodige mensenspullen niet hebben om hem beter te maken of hem in elk geval niet dood te laten gaan. Hier zaten we ook totaal niet op te wachten, en in het vervolg zal ik me beter proberen te controleren op zulke tijden. Het is niet vergeving waar ik voor vraag, Idwallon, want ik heb een grote fout gemaakt, maar het enige waar het mij nu omgaat, is dat deze man niet de dood tegemoet gaat. Dat laat ik niet gebeuren, zelfs niet als het betekend dat één van ons degene is die hem moet veranderen. Die eer laat ik aan jou over, misschien dat het ook direct je honger naar het bloed zal stillen, die je voor mij op een laag pitje had moeten zetten.”
          Na deze woorden zocht hij naar een scherp voorwerp en wanneer hij iets te pakken had gekregen, klemde hij het stevig in zijn hand vast, waarna hij zijn weg vervolgde naar de jongeman die op het randje van sterven lag. Zijn blik ging nu naar zijn broer.
          ,,We moeten snel zijn, elke seconde telt.” Murmelde hij enkel nog, om vervolgens het scherpe stuk in zijn hand te drukken waardoor er bloed op begon te wellen. Hij had zijn hand boven de mond van de jongeman gehouden, welke hij opendeed en druppels vielen naar beneden. Sommigen kwamen nog op zijn mondhoeken terecht, echter drukte Silas zijn hand helemaal tegen de man zijn lippen toe. Toen hij zeker wist dat hij genoeg had gehad, keek hij fronsend naar Idwallon met een beslissende blik. Het is begonnen.


    Quiet the mind, and the soul will speak.

    Drááááááma hahaha. Hope it’s worth something, weer eens iets anders qua post.
    Hij is láááng geworden hihi.


    Mitchell Giacomo Bianchi ~ Rebel

    Zijn licht getinte huid kwam niet meer tot zijn volle glorie. Al snel was de kleur uit zijn huid weg getrokken. Beetje bij beetje was hij bleker geworden door het tekort aan bloed. Als een schilderij waar alle kleur uit werd weggehaald, zo zag het proces eruit. Zo hoorde het niet te zijn. Het hoorde andersom te gaan. Het doek hoorde gekleurd te worden, beetje bij beetje ingevuld door een persoonlijke hand. Zo hoort dat ook bij mensen te gaan. Je wordt geboren en je omgeving vormt je tot wat je bent. Als een wit doek kom je ter aarde maar al snel ben je niet meer wit, maar verander je van kleur. Steeds meer kleur komt er op je, steeds meer ervaringen maak je mee en steeds meer wordt je gevormd en gekneed tot het einde. Maar soms gaat het niet zo. Dan draait het proces zich plotseling om. Alle kleur verdwijnt, het doek verslijt en we houden op met leven. Meestal gebeurd dit als we eraan toe zijn, als we genoeg gekleurd zijn, klaar voor het einde. Maar bij Mitchell was dit niet het geval. Zijn nog vrij jonge huid verloor zijn kleur in enkele momenten. Waarschijnlijk zou de oorspronkelijke kleur nooit meer terugkomen. Nadat hij nog meer bloed had opgehoest, bloed waarvan men niet zou weten waar het nog vandaan zou moeten komen, werd het beeld weer wazig. De randen vervormden, zijn ogen waarnamen een wazig beeld. Niets kon hij er tegen doen, toen hij weer in een bewusteloze toestand raakte. Het was op een vreemde manier wel het beste wat hem kon overkomen. Als hij namelijk echt wakker zou zijn zou hij ieder pijntje als messteken waarnemen. Dan zou hij over van alles gaan nadenken. Over waarom hij hier was, wie er voor zich stond en wat de snelste ontsnappingsroute zou zijn. Zijn gedachten zouden hem opslokken, ervoor zorgen dat hij uitgeput raakte en wie weet wat er dan met hem zou gebeuren. Op zijn hoofd parelden druppels zweet, over zijn hele lichaam zweette hij eigenlijk.

    Mitchell nam niets waar van wat er om zich heen gebeurde, wie hij voor zich had en hoe zijn lichaam eraan toe was. Hij verkeerde in een staat waarin hij niet sliep maar hij ook niet genoeg kracht had om ook maar aan iets te denken. Zijn voet sliep, maar daar had hij geen besef van. Net zo min had hij er besef van dat hij eigenlijk honger had. Die gevoelens waren uitgeschakeld. Hij verkeerde in een soort roes, een vredige roes. Misschien zou hij zo zijn laatste adem uitblazen, zou er niemand hebben ingegrepen. Was hij zomaar in enkele momenten wel helemaal in slaap gedommeld, een slaap waar hij nooit uit zou komen. Zijn hevige ademhaling was overgegaan op iets wat bijna niet meer te horen was. Heel zacht, heel stilletjes, ademde hij weliswaar wel. Mitchell kreeg niets mee van de druppels bloed die hij binnenkreeg. Hij dacht werkelijk helemaal nergens aan, het was alsof alles om hem heen niets meer uitmaakte, alsof hij niets meer uitmaakte. Hij maakte geen deel meer uit van zijn omgeving, langzaam maar zeker vervaagde hij als persoon. Plotseling leek er iets te veranderen. Hij kwam terecht in een soort droomstand. Een stand waarin hij niets zelf kon bepalen, maar alles op hem af kwam. Zijn ademhaling ging moeizaam maar leek af en toe ietsjes meer op gang te komen. Het was een vreselijke vervelende staat waarin hij verkeerde. Hij wist dat hij niet wat hem overkwam. Hij droomde niet, hij sliep niet, maar hij was ook niet wakker. Hem was het lot opgelegd gepijnigd om te verkeren in een duistere tussenruimte. Ontsnappen kon hij niet. Het was een beklemmend gevoel dat hem gevangen hield. Zijn gedachten kwamen langzaam op gang. Plotseling voelde hij iets, iets wat hij nog nooit eerder zo had gevoeld. Een onbeschrijfelijke pijn in zijn nek, die zich al snel verspreidde door heel zijn lichaam. De pijn zorgde er niet voor dat hij uit zijn droomstand kwam. Merkwaardig genoeg kon hij de pijn wel voelen en verstrakte zijn lichaam meteen. Toch leek hij niet bij bewustzijn te kunnen komen. Het was een te lange weg, hij was te ver heen. Zijn spieren kon hij niet aanspannen, hij had geen controle over zijn lichaam. Denken aan zijn lichaam kon hij ook niet, hij kon alleen maar denken aan de pijn. Meteen kwamen er beelden op. Waren het gedachten aan het verleden die hem opdrongen? Nee, hij dacht haast amper nog aan zijn thuis. Het waren herinneringen die hem werden opgedrongen. Sterke herinneringen aan pijn. Pijn valt alleen te bestrijden met pijn was het enige wat in hem opkwam. Pijn valt alleen te bestrijden met pijn. Zonder dat hij het door had, beet hij hard op zijn lip. Het was een van zijn manieren om door pijn heen te komen. Schreeuwen of ook maar een kreetje slagen deed hij nooit. Hij wilde de pijn hem nooit laten overheersen dus hield hij de pijn binnen. Hij kende pijn heel goed, maar deze pijn viel zelfs voor hem niet te verbergen. Zijn gebijt op zijn lip zorgde ervoor dat een stukje van zijn lip scheurde. Toch bleef hij op zijn lip bijten. Zijn handen balden zich tot vuisten en zijn nagels zetten zich in zijn huid. Zijn ogen waren open, maar hij keek scheel en zijn ogen draaiden weg, alsof hij ieder moment kon wegvallen ondanks de pijn die hij zo goed kon voelen.

    Een klein jongetje in een verlaten pand. Hij had een licht getinte huid, zoals de meeste mensen in zijn omgeving hadden. Zijn lichtblauwe ogen keken nieuwsgierig rond. Er stond een jongensachtige glimlach op het gezicht van de jongen met de zwarte haren. Een glimlach die verraadde dat hij hier niet hoorde te zijn, maar stiekem rondsloop. Met zijn kleine beentjes kon hij nog aardig hard lopen. Hij liep tussen de gebroken glazen door, op blote voeten, zonder zich ergens wat van aan te trekken. De volgende deur, daar wilde hij heen. Wat daar zou zijn wist hij niet, maar het trok hem aan. Het jongetje had geen zin om met andere vriendjes te spelen. Die had hij ook niet zoveel. Hij was nog maar jong en sommigen vonden hem te speels. Met zijn kleine vingertjes betaste hij alles wat interessant leek. Een glanzende spiegel, waarin meerdere krassen zaten. Hij kon zichzelf erin zien, wat ook heel interessant was. Na even naar zijn evenbeeld te hebben gestaard ging hij snel verder. Hij kroop onder dozen door, gooide stukjes spiegel uit zijn hand en klom over houten balken en andere obstakels. Plotseling hoorde hij geluid. Het deed hem schrikken. Al was hij zo jong, hij wist dat hij hier niet hoorde te zijn. Al snel hoorde hij ook een stem, een boze stem kon hij opmaken, en probeerde hij snel weg te krabbelen onder de balken. Te gehaast. Voordat er ook maar nog iemand wat kon zeggen, vielen er allerlei balken op hem. Hij was nog zo klein, een pril gestalte, dat de balken loodzwaar op zijn lichaam aanvoelden. Meteen slaakte hij een kreetje, niet alleen van angst maar ook van de overweldigende pijn die hij opeens ervoer. Het was de eerste keer dat hij echt pijn had. De eerste keer dat hij geen schrammetjes en sneetjes had maar er ergere wonden waren. Met een pruilend gezichtje en haar dat helemaal door de war zat was hij uiteindelijk onder het puin vandaan gekomen. Maar de stem, die hij eerder had gehoord, had niet naar hem geroepen. Niemand was naar hem toe gekomen om hem onder het puin vandaan te halen. Dat deed pas echt pijn.


    Mitchell rolde op zijn zij, steken in zij zorgde ervoor dat hij automatisch begon te bewegen. Zo stil als hij eerst had gelegen, zo onrustig rolde hij nu heen en weer. Al snel had hij onbewust door dat iets hem tegenhield. Zijn hand die aan het touw vast zat trok hij naar zich toe, tevergeefs. Het was een vrij kansloze zaak om ervoor te zorgen dat het touw zou breken, maar toch probeerde hij het, toen hij even uit de herinnering leek te zijn gehaald, en trok hij zo hard dat er meerdere striemen op zijn pols kwamen. Voordat hij het wist werd hij van de ene herinnering in de andere getrokken. Het zorgde er alleen maar voor dat hij onrustig heen en weer bleef bewegen. Hij had ontzettend veel pijn, maar toch kwam er geen geluid uit zijn keel. Hij had geleerd om met pijn om te gaan en produceerde dan ook meestal geen enkel geluid dat zou verraden dat hij pijn had. In zijn mond had zich een beetje bloed verzameld, doordat hij zijn lip aan het kapotbijten was. Een grom glipte onbewust uit zijn mond.

    Een herinnering waar hij nooit meer aan wilde denken drong zo sterk op zijn netvlies door dat hij er ging in geloven. Hij was in de bakkerij. De heerlijke geur van vers brood was al van meters ver in zijn neusvleugels gedrongen. Meteen was hij op de geur afgelopen, de bakkerij van zijn vader was een plek waar hij graag was. Ondanks dat hij er niet altijd mocht zijn, omdat hij naar school moest, kwam hij er vaak. Meteen bij het opendoen van de deur merkte het kleine mannetje echter dat er iets mis was. Waarom stond zijn moeder niet achter de toonbank? Zij zou pappa toch vandaag helpen? Met een onschuldig gezichtje liep het mannetje naar binnen, niet wetend wat hij achter de deur van de voorraadkast zou aantreffen. Hier en daar lagen broden op de toonbank. Het leek wel alsof ze er al langer lagen. Alsof er zo een klant kon komen om ze op te halen, die ze in haast vergeten was. Maar er kwam niemand. Wat beteuterd staarde het jongetje naar de broden. Hij ging zitten aan een van de stoelen voor de toonbank. Hij klauterde de stoel op, zoals hij altijd deed. “Papa?” klonk het aarzelend. Hoewel hij niet wist wat er aan de hand was voelde hij de grimmige sfeer om zich heen wel. Geen antwoord. Nogmaals vroeg hij naar zijn vader. En naar zijn moeder. En naar zijn vader. Hij begon steeds vaker naar ze te roepen, ondanks dat niemand antwoordde. Zijn keel was zo droog geworden dat hij op een gegeven moment ophield met roepen. Hij ging stilletjes op de stoel zitten, zijn ogen op de deur achter de toonbank gericht. Hij zou wachten tot mama en papa zouden komen. Ze zouden al lang gekomen moeten zijn wist hij, maar toch bleef hij wachten. Hij bleef wachten totdat het donker werd en hij honger kreeg. Hij bleef wachten totdat de sterren aan de hemel stonden en totdat hij zelfs niet meer het brood voor zich kon zien. Plotseling hoorde hij een geluid, waardoor hij op schrok. Met grote ogen keek hij naar de deur die open werd gedaan. Achter de toonbank stond een man , die hij heel goed herkende, maar die niet zijn vader was. Met grote nieuwsgierige ogen keek Mitchell hem aan. Hij kon niet zien dat de man zich nerveus voelde en verbaast was om hem hier aan te treffen. De man bewoog op zijn benen heen en weer, alsof dit ervoor zorgde dat hij lichter werd. Hij had gedronken. Hij had werkelijk geen idee wat hij met het kleine jongetje voor zich aan moest, maar wist dat hij ooit de waarheid moest zeggen. Hij was niet goed met dit soort dingen, en omdat hij dronken was zei hij het maar recht voor zijn raap: “Je ouders zijn dood”

    Weer rukte Mitchell aan het touw en bewoog hij heen en weer. Dit keer agressiever en feller. Hij werd in bezit genomen door een onwerkelijke soort van mengeling tussen woede en verdriet. “NEE!” schreeuwde hij hard, zonder dat hij zich er van bewust was. Hij was niet in de werkelijke ruimte aanwezig, hij zat in zijn herinneringen. Zijn herinneringen hielden hem in bedwang, maakte een hartverscheurend verdriet in hem los dat hij lang geleden had begraven. “NEE!” schreeuwde hij nogmaals. Tranen stroomden over zijn wangen terwijl hij in de herinnering bleef zitten. De beelden speelden zich keer op keer af. Hij wist precies wat er gebeurde, hij maakte dit zelf. Zijn eigen gedachten aan pijn maakten dat hij aan nog pijnlijkere herinneringen dacht. Dat was een ander soort pijn, mentale pijn, die hem zelfs misschien wel meer deed opbreken. “Da..t kan niehiet” “Dat káán niehieeet!” riep hij, bijna hysterisch.

    Plotseling hield hij zijn mond dicht, zijn lippen zo stijf op elkaar dat hij zijn mond werkelijk niet meer open kon doen. Hij was ergens anders aan belandt. Het was een herinnering die hij het liefst zou willen verdringen, vergeten, zoals hij alles zou willen vergeten. Het waren te pijnlijke herinneringen, die zo ver opgeborgen zaten, dat hij verbaast was dat ze opeens allemaal naar boven kwamen. Een verleden dat hij wilde vergeten. Hij zou in het nu moeten leven en niet in het verleden. Hij was nu niet meer woedend meer, en bleef plotseling weer stil liggen. Het leek opeens alsof alle levenslust weer uit hem was gezogen.

    Ze waren in dat akelige gebouw waarop stond ‘eeshuis’. Ze keken naar de grijze letters en vroegen zich af of iemand ooit nog de moeite zou doen om die ene letter voor de andere letters te plaatsen. Eigenlijk maakte het ze niet zoveel uit. Het voelde niet aan als een huis voor hen, daar waren ze beiden uit, en daar hoefden ze ook niet over te praten. Ze hoefde sowieso niet te praten. Ze begrepen elkaar zonder woorden. Praten was niet nodig. Één blik was genoeg. Samen liepen ze om het gebouw heen. Ze gingen hier vaker heen. Naar de bomen, waar ze konden klimmen. Waar ze samen konden zijn zonder gestoord te worden door die vervelende juffrouwen die zichzelf soms hun ‘moeders’ noemden. Ze haatten die mensen, en dat lieten ze hen af en toe ook weten. Maar niet te vaak. Want dan kregen ze straffen en hoewel ze die dan wel vaak samen ondergingen, waren ze alles behalve prettig. In deze periode had Mitchell al een heel goed beeld van wat pijn inhield. Zijn horizon was in dit opzicht aardig verbreedt. Het was zeker niet prettig, maar hij had er meer mee leren omgaan. Schrammen en sneetjes vond hij niet eens meer zo erg. Samen liepen ze dus, hun vingers in elkaar gestrengeld. Niemand zou hun uit elkaar halen, dat hadden ze elkaar plechtig beloofd. Met twee madeliefjes en spuug was de belofte een echte belofte geworden, die nooit zou mogen worden verbroken. Vrolijk waren ze, als ze eens uit dat grijze gebouw konden. Mitchell had echter al een paar dagen buikpijn. Een paar dagen eerder was er een mevrouw geweest. En iedereen wist wat het betekende als je bezoek kreeg. Dan konden ze je komen halen. Heel veel kinderen waren blij als dit gebeurde en gedroegen zich juist extra vrolijk om in de smaak te vallen. Mitchell deed het tegenovergestelde. Hij wilde niet dat iemand hem kwam halen, al vond hij het grijze gebouw vreselijk. Hij ging er toch niet weg. Het voelde niet als een thuis maar was het toch op zekere mate geworden. Hij wilde bij zijn vriendje zijn, iets anders maakte hem niet uit. Dit zei hij niet. Hij ging alleen maar schuw in een hoekje zitten als er bezoek kwam. Zo ook bij de mevrouw. De meeste mensen had hij hier al mee afgeschrikt, maar zij leek toch in hem geïnteresseerd te zijn. Met nieuwsgierigheid had ze hem zitten bekijken, alsof hij een zuurstok was waarvan ze zich afvroeg of hij zoet genoeg was om te kopen. Gelukkig was ze wel weer weggegaan, maar hij wist niet wat er zou gebeuren. Iedere dag sindsdien had hij buikpijn, angst om haar terug te zien. Samen liepen ze, zingend, een mooie zomerdag was het. Ze hadden net een mooie boom ontdekt om een boomhut te maken. Ze waren er nog niet in gaan zitten of de leiding was eraan gekomen. Twee vrouwen in slobberige gestreepte pakken kwamen naar hen toe. Ze vroegen Mitchell vriendelijk om mee te komen, maar Mitchell wilde dat absoluut niet. Hij kon op deze leeftijd al verzinnen dat er iets moest zijn, want anders zouden ze het hem nooit zo vriendelijk vragen. Ze waren nooit vriendelijk. Niet tegen hem. Hij keek ze alleen maar aan. Nog steeds waren hun vingers verstrengeld. Zijn vriendje bewoog ongemakkelijk met zijn voeten heen en weer en keek naar Mitchell. Uit deze blik maakte Mitchell op dat het hem niet uitmaakte als hij mee zou gaan, hij wilde zelfs dat hij mee zou gaan, ook al had hij vast ook al verzonnen wat de reden hiervoor zou zijn. Na een paar seconden begonnen de juffen het al zat te worden. Ze drongen aan en zeiden dat Mitchell zijn vriendje, Sam, zijn hand moest loslaten. Dit wilde hij niet, en zou hij ook niet doen. Koppig als hij op die leeftijd al was hield hij zijn hand vast. Hij schudde zijn hoofd toen hem nogmaals werd verzocht om mee te komen. De juffen hadden een onderonsje onderling, ze wisselden snel blikken met elkaar uit. Dit was niet goed, wisten ze allebei, en ze keken nogmaals naar het jongetje. Het was overduidelijk. Zijn handje zat zo vastgeklemd in die van zijn speelkameraad, zijn blik was volgens hen door de duivel gezonden. Zo hoorde hij niet te kijken, zeiden ze hem streng. Ze doelden echter op de blik die hij wierp als hij naar zijn vriendje keek, in plaats van zijn koppige gezicht, maar zo lieten ze het niet overkomen. Ze mochten hier niet over spreken. Opeens ging alles heel snel. Zijn hand werd abrupt uit die van zijn vriendje gehaald en ze begonnen hem klappen te geven toen hij stil bleef staan omdat hij niet wilde meekomen. Tranen stonden in zijn ogen toen hij zijn vriendje niet meer kon zien, hij schreeuwde van alles en nog wat naar die stomme gestreepte mensen die hij maar vreemd vond. Plotseling was hij ergens anders en spraken de zusters over hem te laten overplaatsen.

    “Laat me los” “Laat me los!!” Mitchell zat nog steeds in zijn herinnering, niet wetend dat hij in werkelijkheid in een bedkamer van vreemden aan het schreeuwen was. De striemen om zijn handen konden hem niets schelen, dat was alleen maar goed. Pijn moest worden bestreden met pijn, zelfs zijn onderbewuste wist dat. Hij bewoog heftig heen en weer en trok aan het touw, het deed pijn, heel veel pijn. Pijn verscheurde hem, zijn binnenste, maar zijn herinnering was nog pijnlijker dan de fysieke pijn die hij in het echt ervoer. “Ik wihilll niehiet weheg!” riep hij zeurderig, zoals hij als kind had gedaan. “Hou op, rot op!” met zijn hand sloeg hij op het bed. Zijn vuisten balden zich weer, hij beet op zijn lip en kon een paar pijnkreetjes toch echt niet meer tegenhouden. “Laat hem bij me zijn…” “Laat hem bij mij zijn..” murmelde hij plotseling een stuk zachter, verdrietig, maar nog steeds goed hoorbaar. “Ik wil bij hem zijn. Ik wil jullie hulp niet. Ik wil nergens heen, ik wil bij hem zijn” bleef hij maar doorratelen, zijn ademhaling stokte plotseling. Hij kreeg niet genoeg lucht om nog meer te zeggen. Hij opende zijn mond maar er kwamen geen woorden meer uit. Toch zou je als je zou kunnen liplezen zien dat hij datzelfde zinnetje steeds maar bleef herhalen.

    Toen kwamen opeens een hele reeks herinneringen. Hij wilde ze vergeten maar hij ging er helemaal in op. De ene herinnering na de andere bracht gedachten bij hem op, gedachten in de zin van korte woorden. Van het ene weeshuis naar het andere. Weer een ander gebouw. Weer andere mensen. Weer een ander gebouw. Weer andere mensen. Rotzooi. Stank. Kots. Dat bleef hem bij, de stank, de vreselijke mensen. Ruzies. Vreemde stemmen. Akelige geluiden. Eenzame nachten. Stelen. Nog meer stelen. Ontsnappen. Gepakt worden. Een boze slager, met een enge hond. Ruzie met andere kinderen. Heel erge ruzie. Ander gebouw. Stomme mensen. Zwijgen. Hij zweeg. Hij bleef zwijgen. Meisjes, hij zat met allemaal meisjes opgescheept. Rare verdieping. Vuilnisbelt als speelplaats. Gebroken spiegels. Weg, hij wilde weg. Hij wilde naar huis. Huis bestond niet meer. Niemand wilde hij om zich heen. Hij had geen familie. Vond hij. Hij wilde niemand meer. Niemand wilde hem meer. Maar dat was niet hetgeen dat het meeste met hem deed, hij was zelf gebroken.

    Nu was hij werkelijk niet het soort man dat snel huilde, maar bij dit soort dingen moest hij echt werkelijk janken. Tranen stroomden over zijn wangen, hij kon niets meer tegenhouden. Hij wilde de pijn plotseling voelen. Lichamelijke pijn, dan voelde hij mentale pijn niet meer. Hij wilde alles verdringen. Langzaam maar zeker kwam hij uit zijn roes. Kwam hij dan toch meer naar de echte wereld. Ook al wilde hij dit misschien niet. Zijn hand tastte om zich heen, hij viel half uit het bed, maar kreeg het wel voor elkaar om iets scherps te weten bemachtigen. Hij was nu toch opeens meer in de echte wereld, maar voelde zich heel vreemd. Misschien zelfs wel anders. Het scherpe iets boorde hij zonder er ook maar één seconde over na te denken in zijn huid. Zijn ogen namen niet waar wat om zich heen was, hij zag de figuren niet, hij was veel te veel in zijn eigen wereldje verkeerd. Het bloed stroomde uit zijn huid, hij stak het dieper, voor zover hij het voor elkaar kreeg. Dit was goed, vertelde een stem hem. Vergeten, hij wilde zo graag vergeten. Zijn blik stond levenloos, duister, depressief. Zijn ogen waren roodomrand van het huilen. Zijn hand was vol met striemen van het touw. Het maakte hem niet uit. Het enige dat wat uitmaakte was vergeten. Hij wilde gewoon vergeten.

    [ bericht aangepast op 7 sep 2013 - 20:42 ]


    Aan niets denken is ook denken.

    Ash.
    Het verbaasde Ash elke keer weer hoe makkelijk mensen dingen konden vergeten als emoties erbij kijken kwamen. Het was niet dat hij ze uitmaakte voor vergeetachtig, maar je zou verwachten dat in een situatie waarin de gemoederen hoog opliepen, je juist dingen zou onthouden.
    Jammer was daarentegen wel dat de mens zo aangelegd was dat het alles wou weten. Als er ook maar ergens wat gebeurde, waren ze er als de kippen bij. Het was voor zijn soort daarom moeilijk om iets uit te kunnen halen zonder dat het een nieuwtje werd in het dorp. Moorden waren voer voor de levenden. Ze zogen elk detail in zich op en maakten daar een andere voorstelling van. Deze veranderde nog wel eens, mensen hielden immers van dingen aandikken zodat het er nog spectaculairder uit zou komen.
    Een diepe zucht rolde over zijn lippen. Deze waren iets uitgedroogd vanwege het feit dat hij de laatste dagen bezig was geweest met reizen. Normaal zou hij zorgen dat hij er uit zag om door een ringetje te halen maar als er andere prioriteiten aan bod kwamen, dan liet hij al snel alles vallen zodat hij belangrijke dingen kon vervullen.
    De wind sneed langs zijn wangen. Zoals het er nu naar uitzag zou het de komende dagen niet bepaald gunstig weer gaan worden. maar ze mochten niet klagen.
    Hij trok zijn jasje iets meer naar beneden en keek naar het figuur wat steeds dichterbij kwam. Het was hem allang opgevallen dat ze hem niet had opgemerkt. Maar het maakte Ash niet bepaald veel uit. Hij had de tijd om tot een goed gesprek te komen. Hij wist dat hij haar ergens van kende, maar soms liet zelfs zijn geheugen hem in de steek.
    Zijn karakter was vreemd, dat was iets wat hij niet ontkennen kon. Maar toch was het niet zo’n moeite om hem te doorgronden. Zolang je –je best maar deed of althans een poging deed daartoe.
    Terwijl hij naar haar naderende gestalte keek, dwaalden zijn gedachten af. Een paar jaar terug was het hem niet makkelijk gemaakt.
    Het verleden was niet iets waar hij aan terug dacht. Het was alleen heel erg teleurstellend dat hij niet voorkomen kon dat dergelijke gedachten zijn hoofd weer binnen kwamen stromen. Wegdrukken ging dan niet, dus bouwde hij de muur rond zichzelf weer op. Hoe hoger, hoe beter. Als er niemand bij komen kon, dan was hij pas tevreden. Wat hadden mensen immers met hem te maken? Wat boeide het hun nu hoe hij erbij liep? Wat hij had doorgemaakt? Het was toch enkel een roddel als het erop aan kwam.
    Eenmaal ze zijn aanwezigheid opmerkte, haalde hij zichzelf langzaam weer terug naar het hier en nu. Langzaam gleed zijn blik over haar heen. Het was hem al wel opgevallen dat ze niet bepaald het persoon was dat met zich liet sollen. Uitdagend, soms een tikje gemeen misschien? Hij durfde het er nog niet op te gokken.
    ‘Als ik dat zou kunnen doen, dan had ik dat zeker al wel gedaan. maar soms vraag je het liever aan iemand waarvan je zeker weet dat je een eerlijk antwoord zou kunnen krijgen, ik ben opzoek naar een goede plek. Niet naar iets aftands waar ik nauwelijks de nacht doorkom.’ wierp hij daar kalm op terug. De toon in zijn stem verraadde niets. hij was zo kil en emotieloos als altijd. Waarom moeite doen voor iets terwijl niemand ooit moeite deed voor jou? Wellicht was hij gek, maar hij was niet gestoord.
    Soms kon je beter een vreemde in vertrouwen nemen dan een bekende. Een paradox waar je U tegen zei. Maar het was de waarheid.
    Op het moment dat ze zijn naam hardop uitsprak, trok hij langzaam een wenkbrauw op. Zoals hij zelf ook al had gedacht had hij deze dame dus al eens eerder ontmoet. Hij bekeek haar nogmaals voor hij zijn hoofd schudde. Ze kon zijn naam wel weten, maar dat maakte niet dat ze hem kende. Dat gold immers ook andersom.
    ‘Blijkbaar herinner je- je dat nog. Maar jouw naam is me ontschoten,’ Bromde hij bedenkelijk.
    Als je zo oud was als hij was, dan kwam het wel vaker voor dat je wat ontging. Normaal had hij het beste geheugen wat er op aarde te vinden was, maar goed, leeftijd speelde ook mee.
    Zijn manier van praten zou nooit gaan veranderen, hij was nu eenmaal beleefd tegen iedereen die hem niets had misdaan. Zij had hem niets misdaan dus het verbaasde hem niets dat hij haar zelfs zijn zakdoek wou uitlenen.
    ‘Op het moment is het enige wat ik wil, antwoord op de vraag die ik je stelde. Daarbij wil ik wel degelijk mijn zakdoek terug want hij is gemaakt door een oude vriend van me, deze is inmiddels overleden.’ Het klonk zo simpel uit zijn mond, maar er zat een scherpe toon in.
    Niets was makkelijk met Ash. Als je niet oppaste, kwam je zo in het verkeerde boekje terecht. Hij was wispelturig. Dat was een feit. Maar hij nam aan dat zij daar wel mee om wist te gaan. Wellicht voelde hij dat onbewust aan dat hij daarom haar opzocht in plaats van een ander. Je wist maar nooit.
    Langzaam stak hij zijn hand haar uit. De ring om zijn vinger straalde een zekere macht uit. Maar macht was niet alles wat een mens hebben kon.
    Van nature was hij niet het persoon dat een ander lastig zou gaan vallen. Hij wou iets van haar, als hij het niet kreeg, jammer dan. Hij zou er niet mee gaan zitten.
    Rustig wachtte hij af, hij wou niets overhaasten. Het stond zo onbeleefd als je op een wat minder aardige manier kwam aandringen was het niet?


    The woods are lovely, dark and deep. But I have promises to keep, and miles to go before I sleep.

    Amaris "Rae" Valora

    Ik zat al enkele uren moederziel alleen aan het grote, ondergrondse meer. De stilte was heerlijk, het was puur genieten om even alleen te zijn. Mijn hoofd kreeg eindelijk wat rust en het deed me zo goed dat ik zelfs de tijd had genomen om zowel het bloed uit mijn jurk als het bloed uit mijn haren te wassen. Nu alles weer droog was, besloot ik om terug te keren naar mijn kamer aangezien ik niet wilde dat iemand dacht dat ik er vandoor was gegaan. Na een lange tijd nog over het water te hebben gekeken, stond ik langzaam op en begaf me weer naar de trappen die ik eerder was afgedwaald.
    Ik kon me niet meer herinneren dat de weg naar het meer zo lang bleek te zijn, hoewel het me absoluut niet stoorde. Mijn blauwe jurk was nog klam van het water maar voelde desondanks toch erg fijn aan tegen mijn huid door het kleverige effect. Mijn blonde lokken waren redelijk gaan krullen door het water wat er voor zorgde dat ik plots erg jong leek.
    Met de fakkel in mijn hand liep ik de trap langzaam op en luisterde ondertussen aandachtig naar alle geluiden die ik opving. Onbewust hield ik mijn adem in zodat ik beter kon luisteren. Sommige geluiden waren afkomstig van gesprekken, andere van dieren of gewoon de druppeltjes die langs de muren naar beneden druppelden. Wat er juist werd gezegd in de gesprekken wist ik niet, ik kon het niet goed verstaan aangezien deze nogal gedempt klonken. De dierengeluiden die ik hoorde waren erg verschillend, maar ik moest wel toegeven dat ik liever niet wist van waar de dieren kwamen of hoe dicht ze in mijn buurt waren.
    Eenmaal bovenaan de trap, stak ik de fakkel weer op zijn plek en liep een stukje door een onverlichte gang. Het duurde niet lang voordat ik wist waar ik was, de bocht om en ik kwam weer aan bij mijn eigen kamer. Voorzichtig duwde ik de deur open en voelde hoe een zeker kilte me tegemoet kwam. Ik huiverde even. Wat zou ik kunnen doen om het hier wat aangenamer te maken? Veel kon ik helaas niet doen aangezien ik geen bezittingen meer had, die had ik allemaal achter moeten laten toen ik weg was gevlucht uit mijn vorige clan. Het enige dat ik nog had was de ring die ik aan een ketting rond mijn slanke hals bewaarde, maar deze kon en wilde ik niet aan de muur hangen. Daar was hij me veel te dierbaar voor.
    Onbewust voelde ik aan het juweel rond mijn hals. Het was het enige dat ik nog over had van mijn menselijke bestaan en tevens ook het enige dat me er aan herinnerde dat ik ooit een mens was, een fragiel en sterfelijk wezen.
    Een kleine glimlach verscheen op mijn gezicht terwijl ik het gezicht van mijn moeder voor me zag. Ik leek als twee druppels water op haar, alleen mijn ogen waren anders. Zij had de meest intens en levendige groene ogen die ik ooit had gezien terwijl de mijne een felblauwe kleur hadden die dieper leken dan de grootste oceaan. Ze was daadwerkelijk de mooiste vrouw die ik ooit had gezien. De manier waarop ze zich voortbewoog, zo sierlijk, gracieus en waardig en tegelijk zo sterk, trots en onbevreesd.
    Eerst had ik het niet gesnapt hoe het kon dat ze zo'n prachtige verschijning was. Maar nadat ik was getransformeerd, leken alle stukjes op hun plek te vallen. Ze was een vampier en ik had het nooit opgemerkt. Voor mij leek ze erg normaal, een moeder met een gouden hart maar met een duister geheim. Misschien verklaarde dat waarom ik mijn vader niet had gekend toen ik nog sterfelijk was.
    Ik vroeg me af waarom ze me nooit heeft geholpen toen ik werd opgenomen. Zeven jaar lang had ik vastgezeten om er dan weer uit te worden gehaald door een figuur wiens gezicht in duisternis was gehuld. Ik had nooit echt een glimp kunnen opvangen van de persoon, al had ik graag geweten wie me had getransformeerd. Dankzij die persoon, was ik niet weggekwijnd.
    Ik schraapte ongemakkelijk mijn keel en knipperde hierbij snel even met mijn ogen. Dit was niet het moment om terug te denken aan het verleden. Ik moest het wel achter me laten want het was een deel van een hoofdstuk dat ik vijf jaar geleden al had afgesloten. Het moest afgesloten blijven wilde ik niet gekwetst worden door de dingen die me bleven achtervolgen.
    Ik rechtte mijn rug, haalde een hand door mijn blonde lokken en haalde ondertussen diep adem. Het treurige gevoel verdween als sneeuw voor de zon terwijl ik mijn ogen oprichtte en een kleine glimlach opzette die zelfs iets weg had van een bepaalde zelfzekerheid. Deze clan was een nieuw begin en ik was er meer dan klaar voor. Als ik tenminste iemand kon vinden die me iets van kleding kon geven. Het was namelijk niet zo erg leuk om heel de tijd in diezelfde blauwe jurk rond te lopen. Hij begon toch al wat te scheuren aan de onderkant en was dus dringend aan vervanging toe.


    Forget the risk and take the fall...If it's what you want, it's worth it all.

    Idwallon Calhoun Underwood

    ‘Het was te sterk, broer, en ik weet dat het geen excuus is voor deze stompzinnige daad. Ik moet verantwoording afleggen voor dit en desnoods geef jij mij nu een straf, dat zal ik zonder gemaar uitvoeren.’ De woorden van zijn broer waren precies de goede, Silas wist wel wat hij moest zeggen. Idwallon begreep hoe moeilijk dat beest voor zijn broer was, hoeveel hij er door de jaren heen al mee had gevochten om het onder de duim te krijgen maar het was iedere keer weer mislukt, zelfs met de hulp die hij zijn broer had geboden. Niet alleen zijn broer had het daar moeilijk mee maar ook Idwallon vond het lastig dat Silas geen greep op het beest kon krijgen omdat hij het idee had dat zijn hulp nooit genoeg was. Het beest van zijn broer was helaas nog altijd niet geketend. Idwallon zou echter nooit de hoop opgeven en zijn broer blijven helpen om op een dag het voor elkaar te krijgen. Hij keek toe hoe zijn broer een aantal stappen naar hem toe zette en zijn hand op zijn schouder had willen leggen maar die actie staakte. De blik in Silas zijn ogen zei genoeg voor Idwallon, het zat nog altijd goed tussen de twee.

    ‘Mijn zorgen gaan uit naar wat de jongeman wilt, hij zou vast niet van het ene op het andere moment in een monster veranderd willen worden. Ik weet dat ik er inderdaad een grote puinhoop van heb gemaakt. Alleen we zullen zeker de nodige mensenspullen niet hebben om hem beter te maken of hem in elk geval niet dood te laten gaan. Hier zaten we ook totaal niet op te wachten, en in het vervolg zal ik me beter proberen te controleren op zulke tijden. Het is niet vergeving waar ik voor vraag, Idwallon, want ik heb een grote fout gemaakt, maar het enige waar het mij nu omgaat, is dat deze man niet de dood tegemoet gaat. Dat laat ik niet gebeuren, zelfs niet als het betekend dat één van ons degene is die hem moet veranderen. Die eer laat ik aan jou over, misschien dat het ook direct je honger naar het bloed zal stillen, die je voor mij op een laag pitje had moeten zetten.’ Hij had al verwacht dat zijn broer dit ging zeggen, hij kende hem goed genoeg om te weten dat hij de jongeman de dood niet in ging jagen, dan zou hij zichzelf helemaal niet meer vergeven. Hoewel Silas niet om vergeving vroeg wist hij goed genoeg dat Idwallon hem die wel zou geven, misschien niet direct maar het zou nooit lang duren. Al te vaak hadden ze elkaar uit benarde situaties weten te redden waarvoor de ene de andere altijd weer had vergeven. Ze konden ook niet anders, niet alleen waren ze ontzettend van elkaar afhankelijk, de band tussen hen was ook zo sterk dat vergeven logischer was dan het de ander kwalijk blijven nemen. Idwallon was verheugd dat zijn broer hem de jongeman liet bijten want de geur van bloed weerstaan werd hoe langer hoe moeilijker. Daarnaast zorgde deze keuze ervoor dat het beest van Silas geen kans kreeg om nog meer problemen te veroorzaken, voor vandaag had die al genoeg chaos gecreëerd. Vanaf het moment dat hij de situatie in zich had opgenomen was het voor Idwallon duidelijk geworden dat hij de eerst volgende keer met zijn broer mee op jacht zou gaan. Hoewel hij wist dat het zijn broer nog hulpelozer zou doen voelen dan hij zich al deed als het op het monster aan kwam was het enige juiste besluit. Deze jongeman zou ze waarschijnlijk nog genoeg problemen gaan veroorzaken, dan konden ze er niet nog een tweede ongelukje bij hebben. Een bijkomend voordeel was dat met twee op jacht gaan meer bescherming bood, als zijn broer aan het drinken was kon hij de omgeving in de gaten houden en andersom.

    Idwallon keek toe hoe zijn broer naar de jongeman liep, iets scherps in zijn hand, klaar om hem één van hen te maken. ‘We moeten snel zijn, elke seconde telt.’ Begrijpend knikte hij en liep naar de jongeman toe, nooit zou het leven voor hem meer hetzelfde zijn. Zwijgend keek hij toe hoe druppels bloed van zijn broer in de mond verdwenen voordat zijn broer de volledige wond tegen de lippen van de jongen plaatst. De blik van zijn broer ontmoette kort de zijne, zodra hij die had gezien was het zijn beurt. Het mormel in zijn binnenste ontdeed hij van zijn ketens waardoor gelijk zijn blauwe kleur ogen werd overschaduwd door de diep rode kleur van bloed. Met één ruk had hij het verband wat zijn broer zo zorgvuldig rond de nek van de jongeman had aangebracht weg gehaald om het achteloos naast het lichaam van de jongen op het bed te laten vallen. Slecht één seconde nam hij de tijd om het gapende gat in zich op te nemen voordat hij zijn tanden in de wond drukte, precies op de plek waar de tanden van zijn broer ook hadden gezeten. Het beest mocht weliswaar zijn ketens af hebben dat betekende nog niet dat het er direct heftig aan toe ging, nee, Idwallon behield zoveel mogelijk alle controle. Gulzig begon hij het bloed te drinken wat kalmerend werkte. Hij had geen last meer van constante druk om zichzelf in de hand te houden, pure vrijheid. De hele wereld om hem heen verdween al drinkend van de laatste restjes bloed die de jongen nog bezat. Het was wreed maar Idwallon genoot altijd het meeste van de laatste beetjes van iemands bloed, die smaakte altijd het lekkerste, een kleine traktatie bovenop de gewone portie bloed die hij nodig had om te overleven. Pas toen hij ook de wond schoon had gelikt kwam hij met zijn lichaam weer overeind, de jongeman in een staat tussen leven en dood achterlatend. Zijn tong flitste langs zijn lippen terwijl hij het gezicht van de jongeman bekeek. Het kon nog wel even duren voordat het nieuwe clanlid volledig bij bewustzijn was wat genoeg tijd was voor Idwallon om deze kamer uit te komen. Hij mocht weliswaar de persoon zijn die het lichaam helemaal leeg had gezogen, hij wilde geen enkele erkenning voor zijn daad. Hoe minder de buitenwereld wist hoe steviger de positie van Silas en Idwallon bleef. Hij zette een aantal stappen achteruit, bij het lichaam vandaan voordat hij naar zijn broer keek, een glimlach rond zijn lippen.
    ‘Gefeliciteerd met je nieuwe clanlid, broer, die heb je mooi getransformeerd.’ Dat maar de helft van deze woorden waar was bleef hun geheim, een geheim om aan de top te blijven. Dat was nog een reden dat Idwallon moest maken dat hij weg kwam, als het nieuwe clanlid hem zag wanneer hij volledig terug bij bewustzijn kwam dan kon hij gaan denken dat Idwallon wat met zijn transformatie te maken had en geruchten gingen hier snel de ronde. Hij merkte hoe de jongeman begon te vechten tegen zijn gevangenschap maar ook tegen zichzelf, waarschijnlijk tegen zijn eigen herinneringen. ‘NEE!’ Schreeuwde de jongeman om het niet veel later nog een keer te herhalen. Dat kon Idwallon allemaal nog hendelen, het was niet de eerste keer geweest dat hij het had gehoord van iemand die de transformatie onderging. Maar bij de volgende uitroep van de jongen ging het mis.

    ‘Da..t kan niehiet’ ‘Dat káán niehieeet!’ De geschreeuwde woorden die bijna hysterisch waren trokken Idwallon terug naar zijn eigen verleden, het stukje geschiedenis wat hij altijd angstig voor zichzelf had gehouden. De woorden veroorzaakten kippenvel op zijn huid en hysterie in zijn eigen hoofd. Hij moest hier weg, NU! Zo normaal als hij kon keek hij terug op naar zijn broer.
    ‘Ik kan beter gaan voordat hij bij komt. Je kunt het vanaf hier verder, toch?’ De woorden waren kalm, misschien iets te kalm maar dat zou zijn broer enkel opmerken als hij goed oplette wat met de schreeuwende jongeman een meter bij hem vandaan hoogstwaarschijnlijk lastig was. Hij stelde een retorische vraag want nu de jongen een vampier werd kon het beest in Silas niet meer los breken. Idwallon verliet de kamer zonder echt aandacht aan zijn broer te schenken, hij moest nu alleen zijn. Vluchtig liep hij door de gangen heen op zoek naar een zo rustig mogelijk plekje. Normaal zou hij naar zijn kamer zijn gegaan maar daar kon hij momenteel gemakkelijk worden gevonden dus zocht hij een verlaten gang ergens ver weg van de meeste vampier activiteiten. In zijn haast begon hij zelfs te rennen waardoor hij het ritmisch klikken van de hakken van zijn schoenen op de tegels hoorde weerklinken. Pas toen hij een lege gang had gevonden die ver van de rest vandaan was begon hij weer te lopen. De lamp die aan het begin van de gang hing bood maar beperkt licht waardoor hij het donker in kon trekken, weg van iedereen. Zijn herinneringen probeerde hij terug de kist in te drukken waar ze ook in hadden gezeten maar dat mislukte vreselijk. De woorden van de jongeman bleven maar door zijn hoofd heen dreunen. In een poging de woorden uit zijn hoofd te krijgen balde hij zijn vuisten en sloeg ze tegen de muur aan. Zijn ogen knepen zich samen door de plotselinge pijn die door zijn vuisten heen ging, hij had het verloren van zijn verleden.

    Ogen groot, borst brandend van het schreeuwen, wangen betraand, vingers onder de modder en voorhoofd nat van het zweet. Vijf meter verderop zakte Silas door zijn knieën, wegdraaiende ogen, zijn witte overhemd besmeurd met bloed en zijn handen op de vele open plekken waar maar bloed uit bleef stromen. Idwallon snelde naar zijn broer toe, terwijl de dader rustig weg liep. Hij greep zijn broer in zijn armen voordat deze helemaal op de grond terecht kwam. ‘Blijf bij me, Silas, blijf bij me.’Als zacht gejammer kwamen de woorden over zijn lippen heen, zijn keel was niet in staat luider te spreken. Zijn zoute tranen vielen op het vieze gezicht van zijn broer. Hoe stevig hij zijn broer ook tegen zich aan hield, het hielp niet, langzaam blies Silas zijn laatste adem uit.

    Met een ruk zat Idwallon recht overeind, zijn rug bezweten en een gejaagde ademhaling. Het was weer één van die verrekte nachtmerries die hem al teisterden vanaf het moment dat zijn broer was verdwenen. Het duurde even voordat zijn ogen gewend waren aan het donker van de kamer maar gelijk toen dat gebeurd was merkte hij een schim op bij de deur die half open stond. De schim herkende hij maar al te goed, dat was zijn broer, dat moest wel! ‘Silas?’ Kwam er hoopvol uit zijn mond. Toen hij geen reactie kreeg kwam hij langzaam uit zijn bed om naar zijn broer toe te lopen, zijn lichaam werd direct omringd met de koude lucht die een rilling over zijn rug deed lopen. Hij negeerde de kou echter om naar zijn broer toe te lopen. Helaas kwam hij bij de deur tot de ontdekking dat het zijn broer niet was, het was zijn eigen fantasie die weer een loopje met hem nam. Een zucht kwam over zijn lippen, hij was er weer in getrapt. Nu hij toch uit bed was liep hij zo zacht mogelijk de gang op om te achterhalen of zijn ouders sliepen. Het was dag 21 van Silas zijn verdwijning. Al dagen sliep Idwallon amper, de meeste nachten wakker gehouden door zijn eigen bezorgdheid over de verdwijning van zijn broer, de overige nachten werd hij meestal schreeuwend wakker van nachtmerries over hoe zijn broer aan zijn einde kwam zoals deze nacht. 21 Dagen geleden was zijn broer spoorloos verdwenen, geen bericht, geen woord, helemaal niets. De laatste keer dat hij zijn broer had gezien was die met een lachend gezicht zijn kamer uitgelopen, nadat Idwallon net een grapje had gemaakt. Eén nachtrust later en zijn broer was verdwenen, diep de nacht in. Eerst dacht iedereen dat hij gewoon op een kort reisje was en later wel weer terug zou komen maar hoe meer dagen verstreken hoe meer daaraan werd getwijfeld. Het leek erop dat zijn broer vrijwillig was vertrokken waardoor er eerst niet aan moord werd gedacht maar nu was dat zelfs een optie. Dat iedereen ook de optie open hield voor moord was voor Idwallon nog tot daar aan toe maar zodra iemand het luid op zei sloegen de stoppen bij hem door. Met woede kon Idwallon zijn broer ook niet terug halen mocht hij vermoord zijn maar het leek een logische reflex. Eenmaal aangekomen in de woonkamer trof hij zijn vader snurkend in zijn stoel aan wat hem totaal niet verbaasde. Zijn vader had de drank de afgelopen dagen nodig gehad om op de been te blijven. Hoewel hij het niet toe gaf leed ook hij zwaar onder de verdwijning van Silas. Meestal begon hij ’s avonds te drinken na een hele dag werken of zoeken naar zijn oudste zoon om daarna in zijn stoel in slaap te vallen. De moeder van Idwallon en Silas was helemaal kapot, die kwam haast niet meer uit bed en huilde zichzelf iedere avond in slaap. Het huilen was een hartverscheurend geluid om te horen waardoor Idwallon probeerde te zorgen dat hij nog buiten was als zijn moeder ging slapen, want dat geluid kon hij niet aan. Idwallon liep langs zijn vader heen naar buiten waar de kou nog beter te voelen was, hij was dan ook veel te dun gekleed voor de herfst. De rillingen liepen over zijn rug terwijl hij begon te lopen door de bladeren die zich krakend verplaatsten.
    ‘Silas? Silas, alsjeblieft. Waar …’ Zijn hand balde hij tot een vuist zoekend naar moed om verder te praten.
    ‘Waar je ook bent, broer, kom alsjeblieft snel weer naar huis..’ De klanken werden mee gevoerd op het lichte briesje dat er stond. Idwallon zijn ogen waren gefixeerd op de halve maan die aan de heldere hemel stond.
    ‘Ik- .. ik mis je.’ Het was slechts een gebroken fluistering maar ieder woord meende hij. Idwallon had zijn broer nodig.

    Dag 45 van Silas verdwijning. Het was nog steeds niet gemakkelijk om de verdwijning van zijn broer te accepteren maar het ging iets beter. De nachten werden beetje bij beetje langer terwijl de hoop op een terugkeer van zijn broer steeds kleiner werd. Idwallon leerde het normale leven weer op te pikken, het huishouden te doen, zijn moeder te verzorgen en waar mogelijk nog wat geld verdienen. Terwijl Idwallon probeerde op te krabbelen uit het gat waarin hij bij de verdwijning van zijn broer was gestort zag hij zijn moeder steeds verder naar de bodem zakken. Hoe ver hij zijn hand ook naar haar uitstak om haar mee terug naar boven te trekken het hielp niet, de afstand tussen hen beiden werd steeds groter. Zijn vader was op één lijn gebleven, zijn verdriet wegdrinkend terwijl hij bleef werken om zijn gezin te onderhouden. De herfst zette steeds verder in, langzaam overgaand in de winter. Vandaag was één van de beter dagen, een zonnetje scheen terwijl de bossen steeds meer bladeren verloren in een prachtige gele tot rode kleur. Idwallon liep van de markt naar huis waar hij net een zakje met dadels had weten aan te schaffen, zijn moeders lievelings lekkernij. Hij was opgezogen in zijn eigen wereldje, daar waar hij even het gemis naar zijn broer niet merkte. Bijna was hij thuis toen hij opschrok uit zijn gedachten door een hoop geschreeuw. Hij keek over zijn schouder om te zien wat al die commotie betekende. Meerdere jongens en mannen renden door elkaar heen terwijl ze schreeuwden; ‘Silas is terecht!’ Het was een mix tussen enthousiasme voor het idee dat hij gevonden was en angst voor hoe hij er aan toe was, niemand achtte hem nu meer levend als hij gevonden zou worden. Alle spullen die Idwallon beet hield liet hij uit zijn handen vallen om in de richting van de vindplek te rennen. De hoop dat hij zijn broer weer kon zien liet hem harder rennen dan zijn longen eigenlijk aan konden waardoor hij flink hijgend bij de vindplek aankwam. Er stond een rij van mannen en jongens die werd tegen gehouden door de burgerwacht, Idwallon worstelde zich er door heen om vooraan te komen. Gelukkig deed de burgerwacht niet moeilijk toen ze zagen dat hij ook langs hen probeerde te komen. Daar, te midden van verbrand gras en as, lag nog een deel van het lichaam van een jongeman. Een dokter bekeek met een andere oude man het lichaam. Idwallon zakte naast het deels verbrande lichaam neer en kreeg spontaan tranen in zijn ogen.
    ‘Silas?’ Fluisterde hij, de verbrande huid van het lijk aanrakend waar de vlammen vreselijke schade hadden toe gebracht. Omdat er niet veel meer van de jongeman over was bleek het moeilijk vast te stellen of het werkelijk Silas was maar alles wees er op. Het lijk had dezelfde lengte als zijn broer en een plukje haar verraadde dat het dezelfde kleur was als dat van zijn broer. Zijn ogen waren met tranen gevuld terwijl de oude man en de dokter steeds zekerder werden van het feit dat het Silas was die hier was verbrand.
    ‘Da..t kan niehiet’ ‘Dat káán niehieeet!’ Hij had het geschreeuwd tegen de mannen die het lijk hadden geïdentificeerd en tegen ieder ander die nog maar beweerde dat het zijn broer was. Hij was zo uit zijn slof geschoten dat de dokter hem uiteindelijk een kalmeringsmiddel had gegeven, anders ging het niet. Uiteindelijk was er slechts nog een zacht gejammer overgebleven, telkens maar weer opnieuw.
    ‘Da..t kan niehiet’ ‘Dat káán niehieeet!’ ‘Da..t kan niehiet’ ‘Dat káán niehieeet!’


    De tranen liepen al een tijdje over zijn wangen toen hij zijn ogen weer opende. Dat was een donkere pagina uit zijn geschiedenis die hij nog altijd probeerde te vergeten maar waar hij niet vanaf kwam.
    ‘Da..t kan niehiet’ ‘Dat káán niehieeet!’ Jammerde hij ook nu weer zacht. Uiteindelijk had Idwallon gelijk gekregen, dat lijk was niet zijn broer geweest. Het had echter twee hele jaren geduurd voordat hij de waarheid kreeg te horen, twee jaren waarin hij zowel zijn moeder als zijn vader zo goed als verloren had. Zijn moeder was een half jaar na de vondst van het lijk gestorven, de goede zorg die hij had geleverd had niet mogen baten, het gemis naar haar oudste zoon kon hij niet weg halen en dat had haar de das omgedaan. Zijn vader had nog zo lang mogelijk geprobeerd het huishouden te trekken maar was zichzelf uiteindelijk verloren aan de drank, daarin kon hij wel zijn verlies kwijt en niet door er over te praten met de zoon die hij nog wel had. Idwallon zelf had zich na een flinke duik terug in het zwarte gat weer weten op weten te werken naar de rand om er uiteindelijk te klimmen. Het gemis naar zijn broer bleef ontzettend en op sommige dagen was hij ook vrijwel niets waard maar over het algemeen ging het wel.
    Hoewel hij wist dat het niet zou gebeuren vreesde hij ontzettend dat zijn broer nog eens zou verdwijnen maar dit keer voorgoed. Nee, zo mocht hij niet denken. Het ging niet meer gebeuren, NIET MEER.
    ‘NOOIT MEER! NOOOIT MEER!’ Al schreeuwend kwamen de woorden over zijn lippen heen, terwijl hij zijn vuisten nog een keer in de muur beukte. Het was alsof hij zichzelf nog steeds moest overtuigen dat het niet meer zou gebeuren, de angst had nog te veel de mogelijkheid om hem te doen twijfelen. De pijn die door zijn vuisten heen schoot gaf hem een excuus om te huilen als een klein jochie. Langzaam draaide hij zich om om zich vervolgens langs de muur naar beneden te zakken totdat zijn kont de grond raakte. Hij maakte zich zo klein mogelijk terwijl hij al die angst en het verdriet dat hij jaren lang had opgesloten om zijn gezin op de been te houden eruit liet. Even was hij weer die jongeman die zijn grote broer, zijn grote voorbeeld van de ene op de andere dag zag verdwijnen. De dag waarop het gezin uit elkaar viel. ‘Nooit meer, nooooit meeer..’ Jammerde hij zacht met telkens een onderbreking van iets meer dan een halve minuut.


    Stand up when it's all crashing down.

    Cedric Laurentius Salomon.
    De glimlach die ze op haar gezicht had, vast vanwege dat ze had gehoopt om iemand te verwelkomen die haar enorm had gemist, verdween net zo snel als dat ‘ie er op kwam. Het verbaasde mij niets dat deze verdween als sneeuw voor de zon, maar ze had het er zelf naar gemaakt. Ik kon mij namelijk niet herinneren dat ik haar ooit verkeerd had behandeld en dan was ik al gek in mijn hoofd, maar ik was nooit gek in mijn hoofd om haar pijn te doen. Maar zij mij blijkbaar wel.
    ‘Hallo Cedric,’ had ze nonchalant gezegd. Ze was altijd een pittig en sterke vrouw. Misschien was het daarom dat zij mijn langste relatie was, omdat zij meteen vertelde waar het opstond en er niet beschaamd om werd. Dat vond ik juist een van de leukste dingen aan haar, maar dat verging snel toen ik het briefje vond. De anderen moesten mij niet verkeerd begrijpen, ik zie haar niet als een slechte vrouw – Hell, ze zag er nog steeds adembenemend uit! Maar het feit dat ze mij daar alleen liet en het mij liet weten via een briefje vond ik tamelijk nog al.. laf. Ze had het gewoon recht in mijn gezicht kunnen zeggen en daarna vertrekken, maar dat deed zij niet.
    Ik glimlachte, niet warm of aardig bedoeld, het leek meer spottend.
    ‘Ja, ik ben net terug. Sinds vandaag,’ zei ze. Ik had ergens een ander antwoord verwacht, vooral om de manier hoe ik het gezegd had, maar dit deed ze niet. Ze bleef nog rustig en kalm en verhief haar stem niet. Ik verwachte niet dat ze haar excuses zou aanbieden voor haar laffe berichtje, maar ik verwachte wel wat actie – en dan niet in de seksuele manier. Al hoewel, seksuele actie is altijd goed. Een halve glimlach kwam er op mijn gezicht tevoorschijn. Ik hield niet van toeschouwers en ik keek kort naar Alice; die wat nerveus heen en weer bewoog. Vervolgens sloeg Alice haar amen om Alexa heen en mompelde wat, ik kon niet horen wat, waarna ze een kus op de wang gaf van Alexa. Ze verdween de deur uit, nadat ze mij een korte blik gaf – maar er niet eentje terugwierp, ik bleef gewoon straalrecht naar Alexa kijken. Soms snapte ik niet waarom Cedric zo aardig tegen Alice kon zijn.
    “Was vast fijn om je clan te verlaten,” had ik wat geniepig gezegd, terwijl ik haar kamer inliep en schuin tegenover haar stil bleef staan – het waren enkele meters van haar verwijderd, niet te dichtbij en ook niet te ver weg. Duidelijk genoeg om te zien dat we iets voor elkaar betekenden, maar dat er problemen waren en die opgelost moesten worden. Of niet.
    Ze had mij al genoeg pijn gedaan door die brief neer te leggen. En dan de simpelste woorden stonden erop, alsof ze geen enkele betekenis hadden en geen liefde in zat. Ik liet een zucht, maar liet niet merken aan Alexa dat ik er stiekem, heel diep in mij, nog mee zat. Al ontkende ik dit ook aan mezelf.

          Ik opende mijn ogen en al meteen had ik een slecht gevoel gekregen, iets wat mij op mijn hoede liet voelen. Ik had het zelden, maar als ik het had was het ook goed mis. Snel was ik mijn doodskist uitgegaan en keek ik rond. Geen enkele teken van een roodharige, jonge vrouw genaamd Alexa. Bij elk ander zou de angst misschien toeslaan, maar niet bij mij; ik was nog steeds op mijn hoede. Ze kon bij anderen zijn of naar buiten gegaan zijn, aangezien ze wel van avontuur hield. Dus tot dan zou ik het gewoon afwachten.. tot ik een briefje op mijn bureau zag liggen. Van de verste hoek in mijn kamer zou ik nog weten wat er op dat briefje stond of wat er überhaupt op zou staan. Zo klein en schadeloos, maar toch zo gevaarlijk. Wat erop stond kon veel woede en verdriet veroorzaken of onbegrip. Zoveel emoties. En ze waren niet weggelegd voor Cedric. Voor geen van beiden van ons.
    Het is beter als we uit elkaar zijn. Kom me niet achterna, en heb me niet meer lief.’ Ik wist dat ik geen hart meer had, maar als ik die had was die nu zo snel gaan kloppen dat ik bang zou worden dat ‘ie uit mijn borstkas zou springen.
    Mijn handen maakte ik tot vuisten, die schudde van woede, en sloeg ze op de tafel – die verbazend genoeg niet kapot ging. Mijn handen jeukten om iets of iemand tot moes te slaan en mijn hoofd begon enorm te bonken van de hoofdpijn. Waarom had ze het verdomme uitgemaakt?
    Toen bedacht ik mij dat ik nog nooit echt zo boos was geworden doordat iemand het met mij had uitgemaakt. Was ik echt boos omdat zij het had uitgemaakt of was ik boos omdat ik was gedumpt door een vrouw? Verwarrend liet ik me neervallen in een stoel en verborg ik mijn gezicht in mijn handen. “Waarom?” En, toen wist ik dat het door haar kwam en niet doordat ik oppervlakkig was gedumpt.
    Voor ik het wist had ik alles kort en klein geslagen en was ik gaan jagen, wat ook niet erg goed ging, aangezien ik meerdere keren bijna betrapt was en ik net leek alsof ik een jonge vampier was van de laatste rang.
    Tegen de tijd dat ik weer terugkwam kon ik niet rustig blijven. Voor meerdere weken was ik niet veranderd in de andere Cedric, de sukkel, zelfs niet toen ik een vioolspel hoorde. Iets wat mij meestal liet veranderen. Ik doorging allerlei fases van woede, ontkenning, verdriet en verwarring, maar ik wist niet wat ik nou precies voelde en wat ik ervan vond dat zij mij echt verlaten had. Het ergste vond ik ook nog dat ze niet eerlijk vertelde waarom zij mij had gedumpt. De weken erna was ik ook telkens allerlei redenen gaan bedenken, maar daarna bedacht ik mij toen of dit wel waar was. Ik wilde het horen van haar en ik had totaal geen zin meer in sociaal contact met de anderen; ik sloot mij meer af van de clan, maar deed netjes de dingen die ik moest doen van Silas en/of Idwallon. Ik had vaak genoeg aan haar gedacht door de tijd die verstreek.


          “Ik ben benieuwd wanneer je weer vertrekt. Je geliefden zullen dat vast fijn vinden.” Had ik met kille stem gezegd. Ze kon me niet meer pijn doen, hield ik mezelf aan. Zelf vond ik overigens dat ik nog rustig bleef voor mijn doen. Voor de mensen die mij kende, wisten ze dat ik gemeen uit de hoek kon komen.

    [ bericht aangepast op 13 sep 2013 - 23:32 ]


    Don't walk. Run, you sheep, run.