• Het jaar is 4995. In de loop van de jaren is het Azmar Koninkrijk drastisch veranderd, de velen oorlogen hebben hun tol geëist en immens veel mensen zijn zich gaan afvragen of magie daadwerkelijk positief is. Hierdoor is de opkomst van de Rueri begonnen, ze zijn al voor jaren in het geheim kracht aan het winnen over het Koninkrijk.
    Hoewel er nog enkele plaatsen zijn waar magie wordt geaccepteerd, hebben de meeste van de menselijke burgers - na de talloze oorlogen, draken aanvallen, invasies, en meer - de Rueri aanvaard. Ze zien immers in wat magie met de wereld heeft gedaan. Aelley is één van de weinige plaatsen in Azmar waar het nog daadwerkelijk welkom is, alleen is het tot de nok toe gevuld met wezens die onderdak proberen te vinden. Het is niet zeker dat ze daar veilig zijn, gezien zelfs daar regelmatig enkele leden van de Rueri opduiken om hun afkeer tegen magie gebruikers als zowel wezens te laten bemerken. Wanneer ze hen ontdekken, zullen ze meegenomen en opgesloten worden om meer kracht te verkrijgen over de landen.
    Echter, niet iedereen vertrouwt de Rueri. Zelfs sommige binnen hun eigen klasse.

    ROLLENTOPICPRAATTOPIC

    Rollen ––
    NikolaevnaJasmine Al'Ghamdi – Zandelf, rebel • 1,2
    GrieverJade Sophronia Steele – Mens, Rueri • 1,8
    DashnerArabella Mae Lockwood – Mens, Rueri • 1,8
    GladerAurea Helene Cordero – ¼ waterelf, Rueri • 1,10
    MissMillsMeghan Ginnifer Carlyle – Heks, rebel • 1,10

    SigilAerion Smithson – Mens, neutraal • 1,6
    RunnerJace Malachi Steele – Mens, Rueri • 1,7
    TeresaHenry Reagan – Mens, Rueri • 1,6
    CashbyBenjamin “Rusty” Paxton – Zandelf, rebel • 1,11
    YuimaruAndrew Cam Evallion – Mens, Rueri • 1,10
    NefeIibataRavi Samir N'avale – Mens, neutraal • 1,12
    FlorentinaNicolas Servio – Mens, Rueri • 1,12 | Inactief |
    GoldenwingAthanasius Braulio Wyatt Morton – Mens, Rueri; leider • 1,13


    Tacia ––
    Ze leven hier hoofdzakelijk in vrede, en proberen zich dan ook af te sluiten van de rest. Dit betekent echter niet dat ze het met de Rueri eens zijn, ze willen simpelweg geen oorlog meer starten. De Elfen, want die leven hier in het bijzonder, hebben grote boomhutten gemaakt waar ze in wonen. Echter, er zijn eveneens wezens die zich in de bergen hebben teruggetrokken, welke vlakbij zijn. Tacia bestaan dan ook grotendeels uit bergen, met ondergrondse gangen die een netwerk vormen. Er leven hier gevaarlijke dieren, die een persoon zo aanvallen wanneer je niet uitkijkt. Ze zorgen voor fruit, potten en hebben prachtige edelstenen in het diepste van de aardebergen.
    Azoskad ––
    Het land bestaat voornamelijk uit zand en dat in combinatie met de altijd warme zon die er schijnt, laat planten en bomen verdorren. Waterplassen die er eens waren staan kurkdroog en enkel dieren die dit klimaat aankunnen lopen er nog. Alleen de mensen die hier geboren en getogen zijn, zijn eraan gewend - maar wanneer iemand een gok wil wagen, zorg vooral dat je genoeg water bij je hebt. Het is letterlijk een grote zandbak. Hier resideren voornamelijk zandelfen, maar het is een klein volk en de Rueri die hedendaags regeert, willen ze omverwerpen. Er zijn twee groepen ontstaan: de verraders, die bij de Rueri horen, en de rebellen - die plannen hebben gemaakt om te vertrekken en bondgenoten te zoeken.
    Aelley ––
    In tegenstelling tot de andere landen heb je hier een arena waar mensen voor het amusement (en soms voor een prijs) tegen elkaar vechten. Er zijn veel stenen straten als zowel zandpaden waar de handelaren gebruik van maken. Hier komen vooral de mensen vandaan, die een specialiteit in gevechtskunsten hebben ontwikkeld, gezien ze geen magische kracht hebben. De populatie tegenwoordig is gegroeid - doordat de Rueri zowat elk land heeft overgenomen en er kampen heeft gevestigd. Ze exporteren gereedschap, wapens en dierenvellen.
    Sotan ––
    Zowat niemand durft zich hiernaartoe te begeven, want dat betekent dat ze eerst door het Zwarte Woud moeten begeven - waar zich allerlei duistere wezens huizen. Ironisch gezien, staat aan het rand van dit woud wel een herberg voor reizigers: "the Weeping Witch". Wanneer je genoeg moed hebt getoond, merk je dat - ondanks de kille, macabere sfeer die zich hier vestigt. . . het gezellig kan zijn - op een rustige manier. Misschien durf je zelfs naar één van hun waarzeggers te gaan. Desalniettemin is het niet handig snel iemand te vertrouwen die hier vandaan komt, slinksheid is toch één van de karaktereigenschappen die in hen blijft. Hier komen vooral de Magiërs als zowel Heksen vandaan, waar er niet veel meer van over zijn, en het land exporteert vooral geneesmiddelen.
    Faerlyn ––
    Het is een klein land, wat voornamelijk uit water bestaat - rivieren, meren en liggende aan de Grote Zee - waardoor er eveneens niet veel bevolking is. Toch, ondanks de weinige mensen, is het een bruisende bevolking welke zich graag inzet voor gerechtigheid. De merenhelft van de populatie bestaat uit Half Elves met de affiniteit voor watermagie, maar daarnaast bestaan er nog enkele Elven. Er bestaat een rumoer dat er vlakbij Meerminnen in de zee wonen, maar tot nu toe heeft zowat niemand er één gezien. Faerlyn beschikt over weinig boeken en kruiden, maar exporteren vis, zout en verf.

    [ bericht aangepast op 9 okt 2014 - 14:49 ]

    [ bericht aangepast door een moderator op 24 juni 2014 - 22:51 ]


    Jace Malachi Steele
    Rueri ––– Boogschieten


    Wanneer ik uiteindelijk alle woorden uit heb weten te spreken, merk ik dat mijn lichaam zacht start met trillen. Het gegeven dat ik de vrouwelijke zandelf zojuist meerdere aspecten van mijn leven is iets dat ik nooit of te nimmer heb gedaan bij andere personen in mijn omgeving. Zelfs Ravi en Vaillé hadden geen enkel weet van mijn werkelijke reden waarom ik in hemelsnaam bij de Rueri ben gegaan.
    Voorheen wist enkel Jade van mijn geheim – aangezien het tevens haar eigen geheim was. Echter – het geheim van mij en Jade werd op dit moment gedeeld door de vrouwelijke zandelf, waarvoor Jade me wel zou kunnen vermoorden als ik het haar zou vertellen.
          ‘Wow. . . Wat vreselijk voor je. . . dat je – je dierbaren op zo’n wijze kwijt bent geraakt. Magisch wezen of niet, dat is niet aanvaardbaar. . . Wat ben je van plan met de daders te doen wanneer je ze hebt gevonden? Martelen, vermoorden? Ik wens dat je dat niet zal doen, want wanneer je jezelf naar hun niveau verlaagd, zal je net zo’n beest zijn. . . En hoe ik het zie, ben jij een edelmoedig, dapper persoon.’
          Het moment dat haar woorden een zachte fluistering worden en uiteindelijk compleet verdwijnen, word ik opnieuw naar haar karamelgekleurde kijkers getrokken. Meerdere personen in mijn leven hebben me verteld geen wraak te nemen op de persoon welke me mijn vader heeft ontnomen – maar geen enkele persoon heeft zo op me door weten te dringen als de vrouwelijke zandelf. Alsof haar woorden er echt toe deden in vergelijking met de woorden van Ravi, Vaillé en de oude vrouw welke ons herkende van vroeger ; als jonge, spelende kinderen.
          ‘Het spijt me. . . Het spijt me van daarnet en van het overlijden van je. . . eh, jullie ouders. Hier, deze is voor je zus. Volgens mij heet ze Jade, toch?’
          Geheel verbaasd door de gulheid van de vrouwelijke zandelf op het gebied van voedsel, kan ik niets anders dan de appel woordeloos aannemen en hem in mijn pijlenkoker te laten glijden. Ik was er volledig van overtuigd dat Jade het fantastisch zou vinden dat ze vast voedsel binnen zou krijgen – ook al schonk ik haar meer voedsel dan mezelf, kreeg ze veel te weinig binnen voor een jongedame van haar leeftijd en de hoeveelheid energie wat ze verspilde.
          Wanneer ik besluit dat de vrouwelijke zandelf de enige persoon is waar ik op dit moment bij wil zijn, sta ik op en ga ik vlak voor haar neus op de grond zitten. Voor een enkel moment kon het me absoluut niet schelen dat ik bij de Rueri hoorde en dat ik zojuist door twee belangrijke personen compleet was verraden. Binnen enkele seconden heb ik mezelf voorgesteld – zowel mijn voornaam als mijn achternaam. Eigenlijk kon de vrouwelijke zandelf op dit moment niets meer van me weten. . . Ze wist mijn naam, mijn geschiedenis en mijn beweegredenen – dat is alles wat ik op dit moment mee kon slepen als bagage.
    ‘Ik geloof niet dat Ravi iets kwaad in de zin heeft, hij is een goed persoon. Wat Vaillé betreft: we kunnen elkaar wel schieten, maar ik heb niet het idee dat ze dit opzettelijk heeft gedaan. Ze heeft immers vaak genoeg laten weten dat ze aan de kant van de Rueri staat, en. . . het was een vergissing dat ik vandaag terug kwam: mijn verschijning is namelijk verboden bij de herberg. Ik was zo koppig als een ezel om wel een stap binnen te zetten, waardoor jouw – als zowel je zusters – verbintenissen verpest zijn. Om het feit dat ik dit naar de filistijnen heb geholpen, zal ik je helpen. Het feit dat Vaillé en ik als water en vuur zijn, belet me daar niet van. Hierom zal ik je helpen je romance en vriend terug te krijgen, zodat je de zon weer in het water kan zien verschijnen. Accepteer je dit aanbod? O, en mijn naam is Jasmine – Jasmine Al’Ghamdi.’
          Gedurende de woordenstroom van de vrouwelijke zandelf – welke Jasmine scheen te heten, een naam welke perfect bij haar scheen te passen ; sterk en onoverwinnelijk – werden mijn wenkbrauwen langzaamaan naar elkaar toegetrokken in een lichte frons. Dacht de prachtige Jasmine nu werkelijk dat ik ook maar enige liefdesinteresse zou hebben in Vaillé – nu ze hoogstwaarschijnlijk naar een andere man was gegaan? Ik zou haar liever nooit meer tegen willen komen in plaats van het opnieuw goed te maken zonder enige vooruitzichten. Ravi was een ander verhaal, maar ook daarvan was ik helemaal niet overtuigd.
          ‘Ten eerste ben ik niet van mening dat Ravi geen schuld heeft – hij heeft immers jou eerder ondergebracht en dat betekent dat er meerdere magische wezens binnen zijn geweest. Daarnaast heeft hij gelogen, in mijn gezicht. Ten tweede heb ik geen romance met Vaillé, zoals jij dat op dit moment verwoordt. Inderdaad – ik heb interesse in haar gehad, maar dat is op dit moment als donderslag bij heldere hemel omgeslagen. Daarnaast ging het al een aantal weken minder. . . Wellicht maanden, als ik het me goed kan herinneren. Alles vanaf een enkel moment. . .’
          Voorzichtig werp ik een blik op haar karamelkleurige kijkers welke me vele nachten hebben achtervolgd – zowel in mijn dromen als in mijn nachtmerries. Plotseling krijg ik het verlangen haar gezicht tussen twee handen te nemen en op die manier haar kijkers dichterbij te houden om ze in het licht te bekijken, alsof er verborgen schatten in liggen.
    Mijn handen bewegen in het zand heen en weer om ze een bezigheid te geven – terwijl ik mijn gedachten overpeins naar de betekenis van haar kijkers, maar ik kan het absoluut niet vinden. Het is simpelweg een unieke kleur waar ik geen vinger op kan plaatsen. .
          ‘Daardoor ga ik niet in op je aanbod. Maar, ik ga je wel een ander aanbod voorleggen. We praten niet meer over Ravi en Vaillé – dat kunnen zowel mijn hart als mijn gedachten op dit moment niet aan. Laten we. . . ergens anders over praten. Of, wanneer je weg moet. . . Misschien kunnen we een ander moment met elkaar praten? Samen? Ik bedoel. . . Niet op de grond, maar met wat drinken en dan. . .’
          Nadat ik mijn haperende woorden heb uitgesproken richt ik mijn blik op de grond. Ik voelde me plotseling naakt – zonder mijn pijl en boog en in gesprek met een prachtige jongedame wist ik mezelf totaal geen houding te geven. Er bleef vrijwel niets over van de harde, zelfverzekerde jongeman welke ik normaliter gesproken was.
          ‘Ik snap het mocht je nee zeggen en weg moeten.’
          Met een brommende stem geef ik haar een laatste mogelijkheid om te vluchten van mij en mijn miserabele leven. Wat had ik de prachtige zandelf nu eenmaal te bieden? De baan waarbij ik op haar zou moeten jagen? Het huis wat geeneens een huis te noemen viel? Het eten wat er niet was? Mijn vriendenkring die enkel en alleen uit mijn tweelingzus bestond?
    Verslagen liet ik mijn schouders zakken en keek ik opnieuw naar mijn handen in mijn schoot. Hoe ik het ook zou bekijken. . . Ik was een verschrikkelijke vangst en potentiële vriend. Ik begreep waarom ze nee zou zeggen of me verbaasd aan zou kijken, wellicht uit zou lachen.
          ‘Ik heb je niets te bieden, echt helemaal niets. Alleen maar mijn gezelschap en. . . Nou ja, alles wat ik je maar kan geven.’


    Vaillé Délice N'avale.

    'Het is het minste wat ik voor je kan doen sinds jij de vorige keer zo vriendelijk was mij tot aan Jade en Jace te begeleiden' – 'Aelley is niet veilig in het midden van de nacht,' mompelt Henry zacht, 'ik kon je toch niet gewoon alléén over de straten laten lopen?' Een subtiele grijns speelt rond Vaillé haar lippen, het betekende namelijk dat hij om haar gaf en dat gaf haar een goed gevoel, zeker omdat iemand zoals hij niet zo snel om iemand geeft. 'Wat doet je vermoeden dat ik bescherming nodig zou hebben?' rolt er ietwat uitdagend over haar lippen, waarop een lichte glimlach zijn gezicht sierde. In stilte bereikte zij de voordeur van het robuust gebouwde houten huis waar Henry zich eigenaar van mocht noemen. 'Je bent een fascinerende jonge vrouw, Vaillé N'avale,' zei hij zachtjes, bijna onverstaanbaar. Henry was op zoek naar haar ogen, maar zoals gewoonlijk ontweek zij deze. Echter was de nieuwsgierigheid naar de blik in haar blauw-groene ogen nu niet te weerstaan en legde hij zijn wijs- en middelvinger onder haar kin om vervolgens haar gezicht naar het zijne te keren.
          Het maakt niet uit in welke stemming Vaillé zich bevindt of op wat voor moment van de dag zij dit robuust gebouwde huis bezoekt, ze kan deze herinnering, die iedere keer weer naar boven komt drijven als een strandbal die je onder water probeert te houden, niet onder water houden. Zodoende is deze herinnering bij de aanraking met het houten huis weer naar boven komen drijven. Het voelde altijd als een speciale herinnering waar ze veel waarde aan hechte, aangezien het één van de eerste keren was waarop zij in zijn bijzijn te zien was en zelfs de eerste keer dat iemand haar zonder woorden zover heeft weten te krijgen om diegene recht in de ogen aan te kijken. Laat staan dat er iemand was die haar zover kreeg. Al wilde je nog zo graag de blik in haar ogen zien die ze voor iedereen, behalve de mensen die zich dicht bij haar bevonden, verborgen houd, Vaillé koos zorgvuldig haar mensen uit en liet mensen haar niet dwingen.
          Sinds zes maanden is deze herinnering slechts een van de vele dingen die zij zich aan haar toenmalige relatie doet denken, een relatie die vaak zwaar op de proef werd gesteld. Vaillé dacht dat Henry en zij er wel doorheen zouden komen, dat de vreugdige en leuke kanten van hun relatie de zwakke en minder leuke kanten zouden overschaduwen. Ze was er van overtuigd dat Henry en zij het lang met elkaar vol zouden gaan houden, daarom verbaasde Henry haar met het feit dat hij een punt achter hun relatie wilde zetten.
          Vaillé was van plan om, zo ongeduldig als zij is, nog eens op de deur te bonken en hard ook, maar zij had amper haar hand naar de deur kunnen brengen of de deur sloeg haar hand al krachtig opzij. Vrijwel direct haalt ze haar ogen van de plek waar zij zich op hadden gevestigd, want ze wist dat als ze daar naar bleef kijken, ze recht in zijn appelgroene ogen zou kijken. Dat was het gevolg van een ruim drie jaar lange relatie, ze wist op welke hoogte zijn ogen in de deuropening zouden verschijnen.
          'Vaillé N'avale. Wat denk je dat je hier te zoeken hebt?' De stem die zij dagenlang door haar hoofd heeft laten gaan, omdat ze bang was hem te zijn vergeten, klinkt sinds de zes maanden die zij zonder hem heeft moeten spenderen, nog precies hetzelfde. In zijn altijd zware stem klinkt geen greintje emotie door, ter frustratie van haar. Zijn houding, zowel de manier waarop hij staat als het gevoel wat hij uitstraalt, frustreert haar nog meer dan de klank van zijn stem. Ook de manier waarop zijn wenkbrauwen zo nonchalant de lucht in staan alsof het hem helemaal niets doet dat zij hier na zes maanden recht voor zijn neus staat en de feiten in zijn gezicht gooit. De blik in zijn ogen zal dan ook wel emotieloos en hard staan, maar Vaillé denkt er geen enkel moment aan om hem in zijn ogen te kijken.
          'O, Henry,' een speelse glimlach speelt rond haar lippen, terwijl zij een spottend lachje tussen haar lippen door perst, 'je denkt zeker dat ik hier voor jou ben gekomen?' Opvallend genoeg, weet zij haar stem in bedwang te houden. 'Wees maar niet bang, je zal niet nog eens noodgedwongen drie jaar aan mij vast zitten, want laten we eerlijk zijn, wat hebben wij nu eigenlijk gehad aan deze relatie?' Het verbaasd Vaillé dat zij dit in haar stem uit haar mond hoort komen, aangezien dit niet iets is wat zij snel zou zeggen. De relatie heeft namelijk veel veranderd in haar leven. Het heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat zij de waarde van haar leven is in gaan zien en veel sterker in haar schoenen is gaan staan, twee dingen waar zij Henry altijd dankbaar voor zal zijn en daar is hij zich bewust van, dus Vaillé is er niet van overtuigd of hij het gelooft, maar dat maakt voor nu niet uit. Ze hoopt dat het hem alsnog zal gaan raken.
          'Nee, geef daar maar geen antwoord op. Ik kom enkel en alleen mijn spullen ophalen, iets wat ik niet eerder heb kunnen doen, aangezien je de sleutel – dat ding waar mijn ketting nog steeds aan vast zit –' haar blik kijkt langs zijn zij naar binnen, om een knikje naar zijn tafel te sturen waar de sleutel met haar ketting zich op bevind, 'hebt ingenomen.' Haar lange bruine haren laten plukjes over haar schouder heen glijden, waardoor het haar zichtveld beperkt. 'O, en deze,' Vaillé duwt de steen die ondertussen de afdruk van een vos in haar huid heeft gedrukt ruw tegen zijn borstkas aan, 'is, als ik me niet vergis, van jou.'
          'En nu, zou ik het fijn vinden om mijn kleding bij elkaar te kunnen zoeken.' zonder op zijn toestemming te wachten, legt zij haar rechterhand op de deurpost om vervolgens haar linkerelleboog in zijn zij te steken om hem zo aan de kant te duwen. De deuropening is niet zeer groot en ondanks het feit dat Vaillé een slank postuur heeft, moet ze hem opzij duwen om langs zijn robuust gebouwde lichaam te kunnen komen en naar binnen te kunnen glippen. Eenmaal langs hem, voelt ze iets over haar arm kruipen.
          Vaillé haalt haar hand over haar arm heen, denkend dat het een vlieg of iets dergelijks is, maar zodra zij de licht op haar hand laat schijnen, ziet ze de donkerrode vloeistof die haar hand bedekt. Allereerst kijkt ze naar boven, wachtend totdat er een lijk naar beneden zou vallen, maar wanneer dit niet gebeurd, richt zij haar blik op Henry. 'Je ben verdomme zes maanden weggeweest en je kunt het niet eens voor elkaar krijgen om heelhuids terug te komen? Wat is er in godsnaam mis met jou?' Dit maal priemen mijn groenblauwe woedend in de zijne en na dit gezegd te hebben, of eerder geschreeuwd, aangezien ze het als een bom naar zijn hoofd heeft gesmeten met een redelijk volume, voelt ze de last op haar schouder al wat lichter worden. Schreeuwen naar Henry is iets wat zij wel vaker heeft gedaan, maar het heeft nog nooit zo goed gevoeld als nu.

    [Ik had er iets beters van willen maken, maar ik wilde perse voordat ik afwezig zou zijn posten, dus vandaar.]


    'I don't want to leave her just because she makes me a better person.'

    Jasmine Kamilah Al'Ghamdi ––
    Rebel, Zandelf
    ° ° °



    Nog altijd ervan overtuigd dat de jongeman, die zich had voorgesteld als Jace Steele, geen enkel slecht iets in de zin had met haar, bleef ze vlakbij hem zitten. Anders zou ze maken dat ze weg kwam, nadat ze hem toegetakeld had, en hem voorlopig vermijden. Het probleem dat ze een dergelijke fascinatie voor hem ontwikkeld had, alleen al doordat hij haar had laten lopen, maakte het er niet gemakkelijker op. Zeker niet als je – je bedenkt dat de onpeilbare blik in zijn ogen erbij komt, waardoor hem geheel ontlopen niet mogelijk maakt. Wellicht voor een lange tijd, echter niet voor altijd.
    Het gegeven dat de jongeman zijn wenkbrauwen ietwat naar elkaar toegetrokken had in een frons, liet haar nadenken over alle woorden die ze zojuist uit haar mond had laten rollen jegens hem. Had ze iets fout gezegd? Waar dacht hij over na? Die frons blijft straks nog op zijn voorhoofd geplakt zitten als hij zo blijft kijken. Onbedoeld giechelde ze lichtjes om het beeld dat in haar hersenspinsels op kwam poppen. Het was maar goed dat hij begon met praten, anders had ze dat beeld zeker niet zomaar weg gekregen.
          ‘Ten eerste ben ik niet van mening dat Ravi geen schuld heeft – hij heeft immers jou eerder ondergebracht en dat betekent dat er meerdere magische wezens binnen zijn geweest. Daarnaast heeft hij gelogen, in mijn gezicht. Ten tweede heb ik geen romance met Vaillé, zoals jij dat op dit moment verwoordt. Inderdaad – ik heb interesse in haar gehad, maar dat is op dit moment als donderslag bij heldere hemel omgeslagen. Daarnaast ging het al een aantal weken minder. . . Wellicht maanden, als ik het me goed kan herinneren. Alles vanaf een enkel moment. . .’ In eerste instantie had ze haar gezicht ietwat beschaamd naar de grond laten zakken, eenvoudigweg om het gegeven dat hij haar de les scheen te lezen over het gehele “onderduiken van magische schepsels” geval. Totdat het in haar gedachtegang opkwam dat ze zich niet zo hoefde te voelen; ze was een rebel die onderdak nodig had, verdorie. Hij had op de één of andere wijze de onmogelijke magie om haar verstand op nul te zetten en in deze plek opgewelde emoties te plaatsen, waar ze geen weet van had. Hierdoor vond haar blik de zijne, penetreerde ze, welke precies hetzelfde terug deed. Voor luttele seconden had ze geen idee meer van wat ze precies wilde vermelden tegen hem, totaal achterovergeslagen door de expressie die erin scheen. Over welk ogenblik zou hij het hebben? Geheel benieuwd naar het hele gebeuren, sloeg ze hem zwijgzaam gade.
          ‘Daardoor ga ik niet in op je aanbod. Maar, ik ga je wel een ander aanbod voorleggen. We praten niet meer over Ravi en Vaillé – dat kunnen zowel mijn hart als mijn gedachten op dit moment niet aan. Laten we. . . ergens anders over praten. Of, wanneer je weg moet. . . Misschien kunnen we een ander moment met elkaar praten? Samen? Ik bedoel. . . Niet op de grond, maar met wat drinken en dan. . .’ Het was ergens wel aandoenlijk dat hij stamelde, maar ze begreep eveneens dat het niet specifiek iets was dat hij als “flirt – poging” zag. Daarvoor hoefde ze hem immers niet zo lang te kennen om dat te begrijpen. Alleen al om deze reden zorgde ze ervoor dat haar glimlach niet te zien was, wat ze probeerde te maskeren door op haar onderlip te bijten. Jace’s gehele zelfverzekerde houding welke hij hiervoor wel had gehad, was als sneeuw voor de zon verdwenen. Jasmine vroeg zich af: enkel en alleen omdat hij in het gezelschap van een jongedame was? Nee, het was meer dan dat, hij bleek zich nerveus te voelen rondom de liefde. ‘Ik snap het mocht je nee zeggen en weg moeten.’ Het moment dat hij zijn schouders op een wijze liet zakken wat aanduidde dat hij zich verslagen voelde, zorgde voor een vreemde emotie waardoor ze haar armen om hem heen wilde slaan en hem tegen zich aan te trekken. Deze opwelling handelde ze echter niet uit, ze was impulsief maar ze wist net zo goed dat deze situatie hier niet klaar voor was.
          ‘Vraag je me mee uit, Jace Steele?’ Zijn naam sprak ze uit met een aanlokkende klank, waarbij de vraag eerder vermakelijk klonk – op een positieve manier. Haar goudbruine schitterden zachte fonkelingen terwijl ze naar hem bleef kijken, en zelfs iets dichterbij ging zitten. ‘Kijk maar uit, want misschien stem ik daar nog werkelijk mee in ook.’ Tegelijkertijd dat ze dit uitsprak, kantelde ze lichtelijk haar hoofd, waardoor enkelen haarlokken welke de kleur hadden van de duisterste nacht, over haar schouder heen naar beneden vielen als een waterval. Jasmine wilde in eerste instantie eigenwijs spelen en alsnog wat erop vermelden, alleen ze besloot zijn woorden op te volgen. Ze wist zelf namelijk als geen ander hoe verrekte ergerlijk het is wanneer iemand haar grenzen overtreedt en er alsnog op doorgaat. In feite: de jonge zandelf was nieuwsgierig, en niet zoals ze normaal was – maar meer, sterker. De waarheid was dat hij haar leven had gered, zonder er een hele dramatisering van te maken, want dat was nu eenmaal zo. Wie weet waar ze anders terechtgekomen was, hoe ze eraan toe zou zijn?
          ‘Ik heb je niets te bieden, echt helemaal niets. Alleen maar mijn gezelschap en. . . Nou ja, alles wat ik je maar kan geven.’ Eenmaal knipperde ze verward met haar ogen, ze was al in de war door de gestelde vraag – want waarom zou hij met haar uit willen? – maar dat hij zo onzeker erover was, viel haar zwaarder. Na een stilte van een minuut die langer scheen te duren, lag er uiteindelijk een lichte, warmhartige glimlach op haar volle lippen. Ze streek met haar slanke vingers door haar zachte, donkere haren, terwijl ze diep inademde. Terwijl ze dit deed, bespeurde ze zijn mannelijke geur doordat ze dichter bij elkaar zaten. Momenteel kon ze, mocht de zandelf dit willen, haar tengere hand op zijn wang leggen en haar arm zou nog altijd niet gestrekt zijn. De gedachte aan het afspraakje liet haar blik kort over hem heen dwalen, om nogmaals bij zijn diepe poelen te eindigen. Haar moeder had haar verteld over gemiste kansen, kansen die eens in je leven voorkwamen – welke je met beide handen moest grijpen. Met hun speciale ontmoeting als zowel deze gehele gebeurtenis in haar gedachten, was ze tot een beslissing gekomen. Hoewel ze stiekem het antwoord allang wist.
          ‘Niet zo verslagen, Jace. . .’ Zonder er verder bij na te denken, bracht ze haar hand voorzichtig met een sierlijk gebaar richting de man zijn charmante gezicht. Even aarzelde ze toen ze erachter kwam, waarna ze vervolgens toch de zachte huid van zijn wang streelde, terwijl ze fluisterde: ‘Ik zou graag deze kans aangaan, samen met jou.’ De laatste paar woorden leken wel zo zacht dat de wind het gefluisterd kon hebben. Ze liet haar hand zakken en liet daarbij haar blik naar die van hem glijden, omdat ze daarnet de streling over zijn huid had gevolgd. ‘Hierbij is mijn antwoord “ja” op je gestelde vraag, ik zou me vereerd voelen om dit met jou te vervullen. Ik hoef nergens heen en ik zal niet zomaar verdwijnen.’ Haar lippen vormden een gemeende glimlach, terwijl ze op zijn antwoord afwachtte. Een persoon die zo enkel al met de vraag omging, iemand die – ondanks de nervositeit – de moed had het te stellen, was het zeker waardig. Jasmine had nooit ofte nimmer op een date gegaan met een andere jongeman, waardoor ze tevens benieuwd was naar het hele gebeuren.


    Quiet the mind, and the soul will speak.

    Jace Malachi Steele
    Rueri – Boogschieten

    •–––•–––•–––•–––•


    Verwoed tracht ik de onbekende emoties en gevoelens welke door mijn lichaam schieten voor een enkele seconde te begrijpen – een werk waar geen einde aan scheen te komen en wat me niet goed af scheen te gaan. Mijn eerste reactie scheen te zijn om op te staan en vervolgens direct te verdwijnen, oftewel om te veinzen dat er niets is gebeurd en ik mijn eerdere vraag nooit of te nimmer heb gesteld. Echter – nadat mijn gedachten enigszins zijn gekalmeerd, weet ik als geen ander dat mijn vraag ooit gesteld had moeten worden. Wanneer een jongedame het voor elkaar weet te krijgen om constant in je dromen te verschijnen, moest je uiteindelijk op zoek naar de antwoorden op je vragen.
          ‘Vraag je me mee uit, Jace Steele?’
    Mijn wangen worden langzaam maar zeker rood, voornamelijk wanneer ik in de gaten krijg dat Jasmine – zelfs in mijn gedachten klonk haar naam als een zachte streling – enkele centimeters dichter naar me toe is geschoven.
          ‘Kijk maar uit, want misschien stem ik daar nog werkelijk mee in ook.’
    Er ontstaat een grote brok in mijn keel wanneer ik Jasmine deel wil nemen dat – dat antwoord hetgeen is waar ik op zit te wachten. Echter, door de aanblik van haar ravenzwarte haren welke een heuse waterval vormen over haar schouder – kan ik geen enkel woord over mijn lippen laten komen. Slechts na enkele seconden weet ik haar mede te delen dat ik haar vrijwel niets te bieden heb ; door mijn armoedige levensstijl en het gegeven dat ik vrijwel geen enkele bezittingen heb.
          Uiteindelijk komt er een stilte tussen ons in te hangen welke vrijwel een gehele minuut schijnt te duren – een minuut vol angst en onzekerheid voor mij. Mijn gedachten herhalen in stilte alle woorden welke ik uit heb gesproken, om ze op deze manier te analyseren en nogmaals te beluisteren. Wanneer ik er uiteindelijk achter kom dat ik niets vreemds of beledigends heb gezegd, merk ik dat er een warme en brede glimlach rondom de volle lippen van Jasmine is verschenen.
    De manier waar op ze vervolgens met haar slanke vingers door haar donkere haren gaat, herinnert me aan de manier waar op Jade aan haar haren zat wanneer ze nerveus was of wanneer ze negatief nieuws had te vertellen. In mijn gedachten begon ik vurig te hopen dat Jasmine mij geen negatief nieuws zou gaan vertellen ; dat ze al getrouwd was, dat ze geen interesse had om wat met me te drinken of dat ze me nooit of te nimmer zou gaan vertrouwen doordat ik uiteindelijk een hoogstaand lid van de Rueri was en zou blijven.
          ‘Niet zo verslagen, Jace. . .’
          Verwoed voel ik mijn kijkers enkele malen knipperen – alsof mijn lichaam een eigen wil heeft gekregen en alle functies voor mijn geest uit schijnt te voeren, doordat deze enkel en alleen is gericht op hetgeen wat Jasmine’s antwoord zou zijn. Voor enkele seconden ben ik er van overtuigd dat Jasmine gaat vertrekken, doordat ze haar lichaam plotseling start te bewegen. Echter – wanneer ik enkel en alleen haar tengere hand omhoog zie gaan, frons ik mijn wenkbrauwen vrijwel direct.
    Gedurende mijn kindertijd, was lichamelijk contact iets wat regelmatig voor kwam – alhoewel dit was beperkt tot mijn moeder, aangezien mijn vader niet zo aanhalig scheen te zijn. Nadat mijn ouders zijn omgekomen, is dit echter in de doofpot gestopt en had ik zelfs met Jade ontzettend weinig lichamelijk contact. Naast het gegeven dat ik mezelf er ontzettend ongemakkelijk bij voelde, zag ik er de waarde ook niet van in. Men had lichamelijk contact alleen nodig in een gevecht waar slechts vuisten bij worden gebruikt.
          Mijn verbazing is hierdoor ontzettend groot wanneer ik de zachte hand van Jasmine’s handpalm tegen mijn eigen wang gedrukt voel worden. Alhoewel mijn gedachten het niet beamen, schiet mijn lichaam automatisch in een staat van paraatheid – mijn spieren spannen zich aan en ik blijf haar peilend aan kijken om te zien wat haar plannen zijn.
    Geen enkele vrouw heeft me voorheen op deze manier aangeraakt, in ieder geval niet na mijn twaalfde verjaardag. Natuurlijk heb ik als jonge jongen verschillende malen gefantaseerd over de aanrakingen van een vrouw, maar ik heb niet kunnen denken dat het zo veel teweeg zou kunnen brengen in mijn lichaam – als kleine, elektrische schokken.
          ‘Ik zou graag deze kans aangaan, samen met jou. Hierbij is mijn antwoord “ja” op je gestelde vraag. Ik zou me vereerd voelen om dit met jou te vervullen. Ik hoef nergens heen en ik zal niet zomaar verdwijnen.’
          Mede door het gegeven dat Jasmine’s hand van mijn wang glijdt en het gegeven dat ze “ja” heeft geantwoord op mijn gestelde vraag – voel ik opnieuw een rode kleur naar mijn wangen glijden, wat met geen enkele manier tegen te houden is. Alhoewel mijn lichaam enigszins de mogelijkheid krijgt om te ontspannen, voel ik mijn spieren op een moment branden doordat ik ze voor een te lange periode aan heb gespannen. Vreemd genoeg ken ik me er niet aan irriteren, aangezien ik weet dat de vrouwelijke zandelf genaamd Jasmine de reden is voor het brandende gevoel – wat het geheel een stuk minder pijnlijk maakt. Wanneer ik eerlijk zou zijn, zou ik moeten toegeven dat Jasmine een van de weinige personen is welke het voor elkaar weet te krijgen om me positief te laten voelen over het gegeven dat ik me ongemakkelijk voel.
          ‘Ik – Ik wil je bedanken voor deze kans. Ik beloof je hierbij dat ik je niet teleur zal stellen, alhoewel die belofte niet kan gelden voor het materialistische gedeelte van deze. . . afspraak.’
    Het woord “date” zou ik voor geen enkele mogelijkheid in de mond willen nemen, waardoor ik voor het minder romantische “afspraak” heb gekozen. Stiekem hoopte ik echter dat Jasmine het wel als een date zou zien en niet als een simpele afspraak – een welke je met gewone vrienden of kennissen zou hebben. Daarnaast hoopte ik dat ze op geen enkel moment zou merken dat dit mijn eerste afspraak was met een jongedame op een meer romantische manier dan simpelweg op een vriendschappelijke manier – ik wilde namelijk niet als onervaren overkomen. . .
          ‘Normaliter gesproken zou ik iemand meenemen naar de herberg, maar dat is op dit moment geen goed idee. Wellicht kan ik je mijn woning laten zien? Het is niet veel. . . Maar. . . Well, misschien spreekt het “huis” voor zich. Het is maar enkele tientallen meters van hier, eigenlijk.’
          Met een soepele beweging ga ik staan, waarna ik naar achteren stap en vervolgens mijn boog en pijlenkoker over mijn schouder laat glijden – een beweging welke ik tientallen keren op een dag kan maken. Nu ik mijn wapens op mijn lichaam heb, voel ik me direct een stuk beter en op mijn gemak – waardoor ik zelfverzekerd op Jasmine af stap en mijn hand naar haar uit steek om haar overeind te helpen, terwijl er een lichte glimlach rondom mijn lippen ligt.
    Snel ga ik in mijn gedachten de staat van ons huis na – een kleine hut, slechts bestaand uit een simpele kamer. De binnenkant kon eigenlijk geen rommel zijn door onze weinige bezittingen, maar alsnog scheen het continu een grote bende te zijn. Door de weinige meubels – een tafel, vier stoelen, twee bedden van stro en een kleine kast – konden we niet anders dan de bezittingen op de grond te plaatsen. De meeste kookspullen stonden bij het haardvuur en onze persoonlijke bezittingen naast onze bedden. Het zou niet veel zijn om aan Jasmine te laten zien, maar voor het huis kon je ontzettend fijn zitten – voornamelijk wanneer de zon scheen, zoals nu – op een van de vele boomstammen.
          ‘Ik hoop dat je geen kastelen en paleizen gewend bent. . .’ grinnik ik voorzichtig.


    Sekani – premiejager. •

    De hoeven van de zwarte Arabier klakten hard op de stenen brug. De uitheemse ruiter zwiepte hard met zijn teugels, waardoor het paard wist sneller te rennen. De stad Aelley kwam steeds dichter in zijn zicht en hij kon niet wachten tot hij het goedgevulde zakje goud in zijn handen kreeg, maar hij was nog niet half over de brug of hij zag een voorbijganger dat hem nakeek – of nog beter gezegd, hij had het gevoel dat de passant naar de bewusteloze man keek dat achter op zijn paard lag.
          De man, Fahkir, was een vluchteling van Azoskad. Een stad waar de uitheemse ruiter was geboren en getogen, en waarvan de keizer ervan hem had ingehuurd voor de vluchteling gevangen te nemen. Hij was dan ook een premiejager en zolang hij er goed betaald voor kreeg, had hij niets te zeuren.
          Hij stopte zijn paard, wat hinnikend en al stijgerde, waarna hij het paard keerde en richting de passant galoppeerde. De vreemdeling had het al doorgehad en rende weg, zo hard als hij kon, maar hij had geen schijn van kans gehad. Vooral niet door de zware kleding die hij droeg.
          De ruiter was al van zijn paard gesprongen om zich boven op de man te werpen. Het glimmende zwaard had hij uit zijn schede getrokken om 'm vervolgens op het gezicht van de man te duiden. “Hierbij arresteer ik je in de naam van de keizer van Azoskad. Hij dult geen verraders die daarna de benen nemen.”
          'Ik diende alleen de goeden onder ons. Ze zullen hem niet accepteren. Zolang hij niet luistert naar zijn inwoners, maar wel naar zijn eigen baatzuchtige gedachtes, zullen ze hem nooit accepteren.'
          “Wat de keizer wilt met zijn gevangenen, eventueel zijn inwoners, zijn niet mijn problemen. Ik doe alleen mijn werk, Chigaru, en breng de gevangenen slechts naar hem. Ik breng je terug naar de gevangenis van Azoskad en zal mijn geld in ontvangst nemen.” Sprak hij met een simpele stem doch met een scherpe, felle blik – hij had dit echter al zovaak eerder gedaan.
          'Je denkt dat je mij hebt gevangen, Sekani,' hij liet een schampere lach. 'Maar er zullen meerdere rebellen zijn, zoals Fahkir en ik. En die kun jij niet allemaal vangen. Ooit zul je te laat zijn om de koning te beschermen.'
          “Wie heeft het hier over beschermen? Ik doe alleen mijn werk, Chigaru, en als de koning wil dat ik jullie allemaal oppak..” Hij boog voorover en greep hem nu bij zijn kraag. “.. dan zal ik dat doen, want ik ben een man van mijn belofte.” En hij gooide hem op zijn paard, om vervolgens zelf op te stijgen en de zwarte schoonheid in beweging te brengen.

          Hij had gehoopt dat zijn werk er bijna op zat, maar voor hij de twee rebellen in kon rekenen bij de keizer moest hij eerst door een stuk land van Tacia. De dichte wouden van het land omgaven hen en de hoeven van het paard werden nu ietwat gedempt door de aardgrond. Af en toe zag Sekani een paar verlichte ogen hen aankijken en wat elven die zich verborgen hielden in een grote, holle boom of boomhut. Echter lachtte Sekani hen alleen toe en gaf er verder geen aandacht aan.
          Eindelijk was hij uit het stukje bos van Tacia gekomen en kwam hij in zijn geboorteland, Azoskad, terecht. Hij trok de zwarte hoofddoek wat dichter om zijn gezicht, want het begon ietsjes los te laten. Het koninkrijk van de keizer kwam in zicht en voor hij het wist had hij na een hoop geduw van de rebellen, hen ingeleverd.
          Het zware zakje goud gooide hij elke keer blij op, waarna het op te vangen. Zijn zwarte arabier stond gerustig te wachten en hij sprong er met een gemakkelijke beweging op. Hij vervolgde zijn weg weer naar Aelley. Hij wist niet wat hij daar moest of zocht, maar zijn gevoel bracht hem daar naartoe.

    Zijn paard zette zijn weg voort in de straten van Aelley. Hij kwam een boel gezelligheid tegen, mensen die hun dingen wanhopig probeerden te verkopen en een meisje die zojuist de liefde verklaarde aan een schichtige jongeman. Sekani moest zachtjes, lieflijk glimlachen door de dapperheid van het meisje – meestal was de man het, naar zijn mening, die de liefde verklaarde. Ze stonden bij een kruidenwinkeltje.
          Voor even liet hij zijn ogen over de mensen voor het kruidenwinkeltje glijden en keek hij weer voor zich, maar al snel wendde hij zijn hoofd terug naar de man die ervoor stond.
          “Ho-o,” gebood hij het paard direct toen hij een bekend gezicht voorbij zag komen en hij trok aan de teugels. De man had een ovaal gezicht met een stoppelbaardje, dit was niet hetgeen waarvoor hij stopte. Zijn kleding was hetgeen wat ergens herkenbaar voor hem was – een schort voor zijn kleding. Een smid, wellicht.
          Hij bond de teugels van zijn paard vast en liep naar de man toe.
          “Je hebt een gekend gezicht, doch ben je een vreemdeling voor mij.” Hij versmalde zijn opletbare ogen even. “Mag ik vragen wat de vreemdeling voor werk doet? Ik heb namelijk te horen gekregen dat zich hier een goede smid bevindt.”

    [ bericht aangepast op 8 aug 2014 - 18:36 ]


    Don't walk. Run, you sheep, run.

    Jasmine Kamilah Al'Ghamdi ––
    Rebel, Zandelf
    ° ° °



    Er glijdt een rode kleur op zijn wangen, waar ze luttele seconden gefascineerd naar blijft staren. Het gegeven dat ze zowat geen enkele ervaring met intimiteit heeft ervaren, laat haar nieuwsgierigheid tot een nieuw niveau stijgen met deze gehele kans. Doordat haar vader vroeger enorme verwachtingen van haar had, verbood hij tegelijkertijd andere zaken zoals liefde en vriendschappen. Hierdoor had ze alleen haar moeder en Alaia als vertrouwelingen, haar mannelijke ouder heeft ze nooit ofte nimmer vertrouwd. Haar moeder vertelde Jasmine vroeger zelfs al verhalen dat ze in zijn armen enkel kon huilen, waardoor zij vaak het werk deed wat een ouder betaamde. Op een gegeven dag had ze voor een prachtig paard gevraagd, die ze kon verzorgen en haar gedachten naar kon uitten. De jongedame noemde haar Alaia, die ze al enkele jaren heeft, ze is als de dood dat ooit het dier heen zal gaan – hoewel ze weet dat het onvermijdelijk is.
          ‘Ik – Ik wil je bedanken voor deze kans. Ik beloof je hierbij dat ik je niet teleur zal stellen, alhoewel die belofte niet kan gelden voor het materialistische gedeelte van deze. . . afspraak.’
          'Materialistisch?' Haar slanke wijsvinger gleed nadenkend over haar lippen heen, waarbij haar goudbruine poelen de omgeving rondom hen bestudeerden. 'Noem het toch een "date" in plaats van een afspraak, of hoort dit bij je versiertechnieken?' Bij de laatste woorden werd ze ineens redelijk confuus, niet in staat om een specifieke gebeurtenis naar boven te schoppen waarbij iemand haar probeerde te veroveren. In het verleden had ze geen tijd om een praatje te maken met anderen, toentertijd ging het enkel om trainen, trainen en nogmaals trainen van haar magie. Jasmine kon er echter niets van, want ze had er geen concentratie genoeg voor en wellicht was het wel met opzet. Haar vader zag immers enkel dat deel in haar, waardoor ze overging op eenvoudigweg vechten – zonder machten. 'Om geheel de waarheid te spreken; niemand heeft me ooit het hof gemaakt, ik weet niet hoe ik met al het intieme gebeuren om moet gaan. . . Dus als ik iets verkeerd zeg, vertel het me.' Haar poelen gleden naar de zijne om ze geleidelijk aan, als zachte, tedere muziek, hierin te dringen. 'Okay?'
          ‘Normaliter gesproken zou ik iemand meenemen naar de herberg, maar dat is op dit moment geen goed idee. Wellicht kan ik je mijn woning laten zien? Het is niet veel. . . Maar. . . Well, misschien spreekt het “huis” voor zich. Het is maar enkele tientallen meters van hier, eigenlijk.’ Behendig staat hij recht, pakt zijn pijlenkoker als zowel boog, welke hij gelijk over zijn schouder laat glijden. Jasmine slaat hem gade, bespeurd zijn handelingen, en er verschijnt een onpeilbare glimlach op haar volle lippen. Voor haar ziet het eruit als iets bijzonders en hierbij voelt ze zich precies zoals wanneer haar moeder een prachtige glimlach rondom haar mondhoeken had, haar in stilte aanmoedigend. Ze merkt op hoe de man een stuk zelfverzekerder wordt nadat hij zijn wapen weer had, het laat haar hart iets sneller kloppen. Enkel en alleen doordat hij hier vast zijn kracht uithaalde, net zoals zijzelf deed uit haar moeders welgemeende, warmhartige gelach. Onbewust had ze haar hand langzaam naar de goudbruine dolk laten reiken, om hier teder overheen te strijken en afwezig in de verte te kijken. Waar zou ze zich nu bevinden? De laatste keer dat ze haar had gezien, was al een aantal jaar geleden – bij haar vaders begrafenis.
    Plotseling knippert ze in de war met haar heldere poelen wanneer ze een hand voor haar gezicht ziet verschijnen. Haar hersenkronkels zijn als sneeuw voor de zon verdwenen. Voorzichtig doolt haar expressie naar de man zijn betoverende blik, als een innige dans waarbij je niet wilt stoppen, dwaalde haar poelen over zijn bovenlichaam tot ze stoppen bij zijn ogen. Met een hartelijke glimlach pakt Jasmine zijn hand vast, ze is dankbaar dat hij haar omhoog had geholpen. Toch kon ze de elektrische schok die er op het precieze moment dat hun huid elkaar aanraakte niet vergeten.
          ‘Ik hoop dat je geen kastelen en paleizen gewend bent. . .’
          'Niet bepaald, nee,' grijnsde ze. 'Het enige kasteel dat ik heb gezien, onderdrukte vroeger mijn thuisland.' De zandelf had het op een humoristische wijze proberen te brengen, maar het kwam er nogal verkeerd uit. Haar hand hield de zak met nog één half opgegeten appel vast. 'Zouden we eerst naar Alaia toe kunnen gaan? Ze heeft momenteel vast honger, waardoor ik haar dit fruit wil geven.' Ze hield de zak omhoog en grinnikte een beetje.
    Abrupt haalde ze haar arm door de opening van Jace's arm heen en hield deze vast, terwijl nogmaals eens goed naar hem keek. 'Je hebt best een lekker kontje.' Jasmine blikte naar hem op, kreeg een verontschuldigend gezicht bijna direct. 'Oh sorry, is dat niet aanvaardbaar op een eerste date?' Een ongedwongen lach welke een oprechte klank had, kwam er uit haar mond rollen voordat ze verder ging. 'Zal ik beginnen met "je hebt prachtige ogen"?'

    [ bericht aangepast op 8 aug 2014 - 23:21 ]


    Quiet the mind, and the soul will speak.



    Aerion Smithson

    Al snel merkte ik dat Alea eigenlijk veels te dichtbij kwam, en raakte ik al in paniek. "S-sorry Alea, i-ik moet gaan. Ik stuur Rusty zo nog wel even voor de kruiden." Ik stop mijn handen snel in mijn achterzak en zet al stappen achteruit. "Sorry ik moet echt gaan. " Ik loop Alea's tuintje uit, door haar kleine kruiden winkeltje. Ik open de voordeur en zodra ik buiten sta, sta ik even stil om een paar keer diep adem te halen, om de paniek weg te laten vloeien. Ik kijk even rond. Het is best druk op straat. Op het hoekje staat zelfs een stelletje, waarvan het meisje de jongen probeert te overtuigen van haar liefde. Ik kan een glimlach niet onderdrukken.
    “Ho-o,” Ik schrik als ik bijna tegen een paard aan loop. De man op het paard. Aan zijn uiterlijk te zien was hij duidelijk niet van hier. De man draagt een soort van hoofddoek. Het enige wat te zien is zijn zijn donkere ogen en een deel van zijn gezicht, meer eigenlijk niet. Het doet me even fronsen.. De man bind de teugels van zijn paard vast aan een houten paal en loopt dan op me af.
    “Je hebt een gekend gezicht, doch ben je een vreemdeling voor mij.” Even haal ik mijn wenkbrauwen op door de manier waarop de man praat. Vooral over een bekend gezicht. Ik heb de man nog nooit gezien. . “Mag ik vragen wat de vreemdeling voor werk doet? Ik heb namelijk te horen gekregen dat zich hier een goede smid bevindt.” Ik kan een hele lichte kleine glimlach niet onderdrukken, en het is al meer dan ik normaal laat zien aan een vreemdeling. "Ik ben een smid" antwoord ik. Hij heeft gehoord dat hier een goede smid zit. Maar hij zal het wel over mijn vader hebben. Die is een goede smid. Ik ben geen goede smid. echt niet. Mijn vader wel; hij is fantastisch. Mijn broers zijn ook beter dan ik. Ik ben slechts een nul.
    Onzeker bijt ik even op mijn lip. "Maar ik denk niet dat U mij zoekt" voeg ik er zacht aan toe. "Mijn vader is de goede smid van Aelley, niet ik." Ik stop mijn handen in mijn zakken, hopend op die manier mijn onzekerheid wat te verbergen. "Ik zou u de winkel wel kunnen laten zien, als u wilt"

    [sorry dat ie zo kort is :c]

    [ bericht aangepast op 10 aug 2014 - 11:53 ]


    [i]Help always come when people fight for right - Tonto [/i]



    H E N R Y       R E A G A N       •       26       •       R U E R I

    Toegegeven, het deed hem wat. Vaillé's aanblik leek een gevoelige snaar in zijn binnenste te raken. Hij vroeg zich af waarom. Hij was er per slot van rekening van overtuigd geweest dat hij erover heen was. Al kwam er geen enkele barst in zijn façade, hij voelde zich blootgesteld aan haar blik, alsof ze er toch doorheen kon kijken en zijn emoties kon lezen. Zijn kaak verstrakte even toen hij zijn ogen tegenhield zich naar de grond te richten.
          Het was niet alsof Henry bang was, alsof hij verdrietig was of alsof het pijn deed. Het deed geen pijn. Hij voelde zich vooral onwennig. Dit was ten slotte dan ook één van de enige mensen om wie Henry ooit gegeven had. Om wie hij nog steeds gaf.
          Oh, hou je kop. Zijn masker brak haast onder deze gedachten. Hij sloeg zijn ogen ten hemel precies op het moment dat Vaillé begon te spreken.
          "O, Henry." Ze glimlachte speels. "Je denkt zeker dat ik hier voor jou ben gekomen?" Haar stem klonk een heel stuk stabieler dan hij daarvoor had gedaan, maar Henry doorzag haar, zoals hij altijd deed. "Wees maar niet bang, je zal niet nog eens noodgedwongen drie jaar aan mij vast zitten, want laten we eerlijk zijn, wat hebben wij nu eigenlijk gehad aan deze relatie?" Henry trok een wenkbrauw op. Dit klonk niet eens als Vaillé. En toch raakte het hem. Deze keer deed het wél pijn. Al zou hij dat natuurlijk niet toegeven.
          "Nee, geef daar maar geen antwoord op."
          "Het is ook geen antwoord waard," mompelde Henry, al veranderde zijn uitdrukking met geen millimeter.
          "Ik kom enkel en alleen mijn spullen ophalen, iets wat ik niet eerder heb kunnen doen, aangezien je de sleutel - dat ding waar mijn ketting nog steeds aan vast zit -" ze keek langs hem heen naar binnen, waar de sleutel op tafel lag, "hebt ingenomen." Het klonk alsof ze het niet echt eerlijk vond dat hij de sleutel had afgenomen. Maar dit was geen hotel, was Henry van mening. Het was niet de bedoeling dat ze hier gewoon kon blijven binnen en buiten lopen als ze niet eens meer welkom was. Ook dit hield hij voor zich.
          "O, en deze," ze duwde de armband die hij een tijd geleden voor haar had laten maken tegen zijn borstkas aan en in een reflex vingen zijn handen het ding op, ook al was dat niet de bedoeling geweest, "is, als ik me niet vergis, van jou. En nu zou ik het fijn vinden om mijn kleding bij elkaar te kunnen zoeken." Henry had niet veel zin om iets te zeggen. Ze gaf hem er ook niet echt een kans toe, maar het maakte niet uit. Ze duwde hem opzij om door de deuropening te kunnen en ging het huis binnen, maar ze raakte Henry's arm aan en hield haar pas in, kijkend naar boven alsof zich daar iets zou moeten bevinden. Ze keek naar het bloed aan haar hand en keek Henry dan opnieuw aan.
          "Je bent verdomme zes maanden weggeweest en je kunt het niet eens voor elkaar krijgen om heelhuids terug te komen? Wat is er in godsnaam mis met jou?" brak ze plotseling los. Henry's blik was nog steeds even staalhard als ze altijd waren. Zijn ogen vernauwden zich voor een fractie van een seconde vervaarlijk en hij staarde even naar de armband in zijn hand voordat hij reageerde. Er kwam echter iets uit zijn mond dat meer spottend was dan hij had verwacht.
          "Oh, dus je bent ondankbaar én bezorgd? Wat lief." Hij nam haar pols vast en bond de armband er opnieuw rond. "Dit was een geschenk. Het behoort mij niet meer toe dus als je er vanaf wilt, gooi je het gewoon weg en ga je niet zo laag om het terug te geven." Vervolgens keek hij naar zijn eigen pols en zuchtte. Zijn blik verplaatste zich opnieuw naar de hare en als in een automatisme streek hij een pluk haar uit haar gezicht. "Ik ben teleurgesteld," zei hij zacht, waarna hij zich van haar weg keerde en terug aan de tafel ging zitten om de wond verder te hechten. Het enige probleem was dat zijn handen nog meer beefden dan daarvoor, waardoor hij niet eens de naald van de tafel kon nemen. Hij greep de tafelrand vast zodat Vaillé niet kon zien dat het hem niet lukte, maar dat was natuurlijk tevergeefs. "Zoek gewoon je spullen en ga weg."


    [Hij is echt crap. I'm so sorry.]

    [ bericht aangepast op 12 aug 2014 - 13:24 ]


    help

    Jace Malachi Steele
    Rueri – Boogschieten

    •–––•–––•–––•–––•


    Met een opperste concentratie zie ik toe hoe een van Jasmine’s slanke vingers over haar volle lippen geleed. Alhoewel normaliter alle handelingen van andere personen al vergroot werden door mijn jagerszicht, schenen de bewegingen van de vrouwelijke zandelf mijn gehele wereld te beheersen op het moment dat ze werden uitgevoerd. Verwoed sta ik mijn eigen vingers voor een kort moment toe om te strekken, alsof ze op deze manier dezelfde handelingen in gedachten uit konden voeren zonder daar toe veroordeeld te worden.
          ‘Materialistisch? Noem het toch een “date” in plaats van een afspraak, of hoort dit bij je versiertechnieken? Om geheel de waarheid te spreken; niemand heeft me ooit het hof gemaakt, ik weet niet hoe ik met al het intieme gebeuren om moet gaan. . . Dus als ik iets verkeerd zeg, vertel het me. Okay?’
    Ik kan niet anders dan zacht knikken met mijn hoofd – compleet betoverd door de vloeibare karamel van Jasmine’s kijkers welke zich in de mijne hebben weten te boren. Ik wist voor een moment niet of ik het als een compliment als belediging op zou moeten nemen dat het Jasmine het idee had dat ik wist wat “normaal” was op een date. Evenals de vrouwelijke zandelf had ik nooit in mijn gehele leven een relatie gehad doordat ik meer tijd besteedde aan het vinden van eten en het laten overleven van mijzelf en mijn dierbare tweelingzus.
          Voor het maskeren van mijn ongemak, laat ik snel de woorden over mijn lippen rollen over de plaats waar we ons naartoe gaan begeven. Alles in mijn lichaam schreeuwde om een stukje rust en bekendheid, waardoor het kleine huis van Jade en mij al snel in mijn gedachten omhoog kwam zetten – aangezien de herberg op dit moment verboden terrein was. Met behendige bewegingen sta ik altijd voor Jasmine, mijn hand naar haar uitgestoken. Ik wist dondersgoed dat de vrouwelijke zandelf de bewegingen van een danseres had en hoogstwaarschijnlijk alleen prima omhoog zou kunnen komen, maar het scheen op dit moment “het juiste” om te doen en vreemd genoeg voelde het totaal niet vreemd om op deze manier contact met haar te maken.
    Wanneer uiteindelijk haar zachte, tengere hand in de mijne glijdt – weet ik dat ik de juiste keuze heb gemaakt om haar overeind te helpen. Gedurende het allereerste moment komt het idee bij me naar boven zetten om mijn hand meteen weg te trekken door de elektrische schok welke door mijn arm omhoog trekt, maar ik weet stand te houden. Verbaasd door de plotselinge connectie, laat ik direct haar hand los wanneer ze eenmaal overeind staat zodat ik haar kan observeren gedurende het opnemen van haar – weinige – bezittingen.
          ‘Niet bepaald, nee. Het enige kasteel dat ik heb gezien, onderdrukte vroeger mijn thuisland.’
          Mijn kijkers knipperen geheel automatisch door de nonchalante toon waar op de woorden van Jasmine over haar volle lippen schenen te rollen. Hoe kon een persoon op zo’n kalme wijze praten over zo’n verschrikkelijke gebeurtenis? Ik zou woedend zijn wanneer ik werd onderdrukt door een persoon welke dacht een hogere macht over mij te hebben.
    Plotseling wordt er een halt geroepen in mijn gedachten. Ik was zelf namelijk zo’n persoon – doordat ik bij de Rueri hoorde. . . Ik onderdrukte magische wezens en probeerde macht over ze uit te oefenen welke ik eigenlijk niet had. Met rode wangen van de conclusie, richt ik mijn kijkers voorzichtig op het gezicht van Jasmine – welke totaal niet door schijnt te hebben welke gedachten er door mijn hoofd schieten op dit moment.
          ‘Zouden we eerst naar Alaia toe kunnen gaan? Ze heeft momenteel vast honger, waardoor ik haar dit fruit wil geven.’
    Voorzichtig knik ik opnieuw enkele malen met mijn hoofd – nadenkend over wie “Alaia” zou kunnen zijn. Hoogstwaarschijnlijk was het een dier, aangezien een menselijk persoon niet op eten zou gaan zitten wachten. Daarnaast was Jasmine geen persoon welke met een grote groep zou reizen, ze scheen eerder een einzelgänger. Zoals mij. Alleen doordat ik een gedeelte was uit een tweeling zou ik mezelf al een einzelgänger kunnen noemen ook al stond Jade vlak naast me. Jade beschouwde ik namelijk niet als een ander persoon, maar als een gedeelte van mezelf – het betere gedeelte, om precies te zijn.
          Wanneer ik merk dat de vrouwelijke zandelf haar slanke arm door de mijne heeft gehaald, hef ik deze ietwat op zoals ik de rijke lieden altijd zie doen wanneer ze een optocht hebben georganiseerd en alle jonkvrouwen aan de zijde lopen van hun machtige mannen. Nu ik eenmaal het beeld in mijn gedachten heb gehaald van mij als een machtig man – met Jasmine aan mijn arm – weet er zich een dwaze en dromerige glimlach rondom mijn mondhoeken te verschijnen. Ik mocht dan al verschillende jaren “volwassen” zijn, mijn fantasie bleef eindeloos.
          ‘Je hebt best een lekker kontje. Oh sorry, is dat niet aanvaardbaar op een eerste date? Zal ik beginnen met “je hebt prachtige ogen”?’
    De gedachten over het gegeven dat ik een machtig man zou kunnen zijn – verdwijnen direct uit mijn gedachten en worden vervangen door een en al schaamte. Zelfs mijn wangen worden roder dan ik voor mogelijk zou hebben, terwijl ik met gigantische kijkers naar Jasmine’s gezicht blik. Heeft ze zojuist serieus een compliment gegeven over mijn achterwerk? Zou het de bedoeling zijn dat ik eveneens zou doen? Of zou ik haar simpelweg het gegeven over haar kijkers terug kunnen schenken? Maar dat zou te min zijn. . . Haar kijkers waren namelijk niet prachtig. Haar kijkers waren niet met een simpel woord te omschrijven. Ze bevatten de zon, de maan en de sterren en schijnen nog stralender te zijn dan al deze componenten bijeen.
          ‘Um. Als jij dat zou willen zeggen op een eerste. . . date – dan houd ik je niet tegen. Ik denk dat het voornamelijk belangrijk is dat je jezelf bent. Dus. . . Ik kan je eerlijk gezegd nog geen compliment schenken over je kijkers, omdat ik daar de juiste woorden nog niet voor heb gevonden. Ze zijn vrij complex, als ik heel eerlijk ben. Niet op een slechte manier natuurlijk.’
    Alhoewel mijn stem sneller gaat dan normaal, heeft hij zijn zelfverzekerde ondertoon weer gevonden en schenk ik haar een stralende glimlach. Ik hoop van harte dat ze mijn woorden goed op zou vatten en niet te veel negatief zou denken over me. Er zou immers een dag komen dat ik de juiste woorden voor haar kijkers zou vinden en dan zou ik het haar direct vertellen.
          Na enkele tientallen meters gelopen te hebben tussen de bomen door, merk ik dat de herberg in zicht is gekomen en werp ik een korte blik op de stallen. Doordat ik geen enkel idee had waar Jasmine haar “Alaia” had staan, stopte ik naast een van de bomen aan de rand van het bos – waarna ik voorzichtig haar arm uit de mijne liet glijden.
          ‘Ik neem liever niet het risico Ravi of Vaillé tegen te komen. Je kan Alaia altijd meenemen naar mijn huis – het huis van mij en Jade, om precies te zijn.’
    Nonchalant laat ik mijn lichaam tegen de boom naast me leunen en haal een hand door mijn haren, terwijl ik mijn wenkbrauwen licht frons. Voor een kort moment tik ik daarna met een vinger tegen mijn lippen, waarna daar een lichte grijns rondom komt te liggen. ‘Het compliment over je kijkers zal trouwens iets bevatten over de zon, de maan en de sterren – alleen ik ben niet zo poëtisch aangelegd dus ik denk er nog wat langer over na. Maar ik kan je wel zeggen. . . ‘ Voor een kort moment kijk ik Jasmine met een jongensachtige grijns aan. ‘. . . dat ik het niet erg vind om je. . . achterkant te bekijken wanneer je zo meteen bij me weg loopt.’


    Sekani • Premiejager.
    De man had hij ergens van herkend – ten minste, dat dacht hij dan. Hij herkende de contouren – misschien dat hij een familielid van de man kende? Of had opgepakt.
          Er kwam een lichte glimlach op de gezicht van de man, maar zelf hield hij zijn gezicht staal – wachtend op de man zijn antwoord. 'Ik ben een smid,' had hij geantwoord. A-ha, dus dan had hij toch gelijk. Echter, zo moeilijk was het niet – hij kon het ook zien aan de vuile schort die de man voor zich had hangen. De mondhoeken van zijn mond krulden zachtjes omhoog – dit kon de man zelf niet zien; de hoofddoek hield dit verborgen, maar dit betekende niet dat hij het doen en laten van de mensen hier verfrissend vond. Het was heel anders dan hoe de sfeer verliep in Azoskad, waar hij vandaan kwam. Het klimaat was er heel anders.
          Het was hem al eerder opgevallen; de kampen van de Rueri die zich in de bossen hadden gevestigd. De wapens die hij had zien liggen waren erg aanlokkelijk aan het blinken geweest voor hem, maar hij had zich in kunnen houden. Daarbij was hij op doorreis geweest naar een oude kameraad van hem, Nicolas, een bewaker van Aelley. Misschien dat hij nog wat taken voor hem had en hij weet wat blinkende stukken goud kon binnenhalen.
          Hij was een man van zijn woord en hij had zijn moeder beloofd dat hij niks slechts zou doen, waaronder stelen eronder hoorde – dat hij een goed iemand zou zijn. Dat zou hij dan ook doen, hoewel hij een premiejager was. Als de man echt een smid was, kon hij misschien zijn wapens eens goed aanslijpen en verbeteren? Zijn wapens had hij flink verwaarloosd en had hij al een aantal jaren. Misschien had hij er zelfs een paar nieuwe in de aanbieding. In Aelley had je een arena waar men voor het amusement tegen elkaar vechtte en er bevonden zich kramen met gereedschap, wapens en dierenvellen. Het zou hem verbazen als hij hier met lege handen het land verliet.
          'Maar ik denk niet dat u mij zoekt,' had de man er zachtjes aan toegevoegd. Er klonk een onzekere toon door, maar dit kon hij ook verkeerd gehoord hebben. Hij fronste zijn wenkbrauwen. “En waarom is dat? Ik geloof niet dat u hier geen handigheid in hebt, als u het werk doet.” Zijn glimlach bevond zich nog steeds op zijn gezicht en hoewel de man dit niet kon zien, de vriendelijkheid was ook duidelijk in zijn warme ogen te zien.
          'Mijn vader is de goede smid van Aelley, niet ik.' De jongeman stopte zijn handen in zijn zakken. Kort bedenkelijk keek hij naar de man tegenover hem, die hard probeerde om zijn onzekerheid te verbergen. Het was echter al duidelijk genoeg voor hem dat de man dit was door zijn gebruik van woorden.
          “Mijn wapens zijn vervallen en onbruikbaar. Als ik mijn messen nog één keer gebruik zullen de vijanden niet alleen moeilijk dood gaan, vanwege de botheid van het mes, maar ook een infectie krijgen. Handig, maar nogal ongebruikelijk, nietwaar? Misschien dat u mijn wapens wilt herstellen, beste man, dan kan ik zien hoe uw handigheid hierin is. Wat enkele nieuwe strijdmiddels zijn ook niet mis.”
          'Ik zou u de winkel wel kunnen laten zien, als u wilt.'
          “Fantastisch!” Hij sloeg zijn twee handen in elkaar en wreef er genoegzaam over elkaar. “Ik kan niet wachten tot ik de handelszaak zie.” Zijn ogen sprankelden van nieuwsgierigheid en nieuw gevaar, dat hij vanaf verre al kon ruiken. Hij kon echt niet wachten.
          Met een zelfverzekerde loop ging hij terug naar zijn zwarte Arabier en sprong er met een gemakkelijke beweging op. “Wijs me de weg.” Maar voor hij dit goed en wel had uitgesproken, kwam er een hard geluid uit een van de winkels.
          Een soort ontploffing, want de winkel stond in een mum van tijd blank van de rook en een wat oude, grijzige man kwam de winkel uit strompelen. De man had een iets gekromde rug, een lang gewaad aan en hij kuchtte de longen uit zijn lijf. Net als de ontploffing die uit het niets kwam, kwam er Rueri tevoorschijn uit allerlei hoeken van de stad.
    Verbaasd doch nieuwsgierig haalde hij zijn wenkbrauwen op en keek toe hoe de Rueri de man in zijn kraag vatte. 'Jij gaat met ons mee, Magiër!' Spuwde de man vol haat. De magiër was totaal overvallen door de plotselinge wending en keek in een richting, wat Sekani raar vond, en volgde zijn blik. Een stel benen waren het enigste wat hij net kon zien verdwijnen om een hoek van de winkel.
          Zijn blik had hij niet meer op hen gevestigd en gaf geen aandacht aan hen. “De winkel,” had hij gesproken naar de man.


    Don't walk. Run, you sheep, run.



    Aerion Smithson ~Smid~Neutraal~

    “En waarom is dat? Ik geloof niet dat u hier geen handigheid in hebt, als u het werk doet.” vraagt de man, als ik hem vertel dat ik niet de man ben waar hij naar opzoek is.
    “Mijn wapens zijn vervallen en onbruikbaar. Als ik mijn messen nog één keer gebruik zullen de vijanden niet alleen moeilijk dood gaan, vanwege de botheid van het mes, maar ook een infectie krijgen. Handig, maar nogal ongebruikelijk, nietwaar? Misschien dat u mijn wapens wilt herstellen, beste man, dan kan ik zien hoe uw handigheid hierin is. Wat enkele nieuwe strijdmiddels zijn ook niet mis.” Antwoord de vreemde man vervolgens als ik hem vertel dat mijn vader de goede smid is, en niet ik.
    "Wapens herstellen kosten mij geen moeite, een wapen maken ook niet. Maar die van mijn vader en mijn broers blijven altijd mooier. Vanochtend heb ik voor het eerst een écht goede en écht mooie zwaard gemaakt, en ik beoefen dit vak al meer dan vijf jaar" leg ik uit.
    Als ik de man voorstel hem de winkel te laten zien antwoord hij "Fantastisch!" De man wrijft in zijn hand. "Ik kan niet wachten tot ik de handelszaak zie" Ik glimlach als ik de ogen van de man zie glimmen.
    De man loopt naar zijn paard. "Wijs me de weg" zegt hij als hij er op gesprongen is. Net als ik wil gaan lopen klinkt er een harde knal, en een winkel in de buurt lijkt een ontploffing te ondergaan. Er komt een gekromde man in een lang gewaad kuchend de winkel uit. Hij komt niet ver of iemand van Rueri grijpt ze man in zijn kraag. "Jij gaat met ons mee magiër" zegt hij vol haat en zo snel als het allemaal gekomen was, zijn ze ook weer weg.
    "De winkel" zegt de vreemdeling nogmaals en ik loop voor zijn paard uit richting de winkel van mijn vader. Waar direct ook mijn huis is. We zijn er binnen vijf minuten. 'hier is het" zeg ik als ik stop met lopen. Ik gebaar naar de winkel waar al een groot bord aan hangt met het teken dat het een smidswinkel is. De deur staat open om de hitte er uit te laten en dat is te voelen.
    Ik wacht tot de man is afgestapt en zijn paard vast gebonden heb voor ik de winkel binnen loop. Mijn broer is bezig bij het vuur, terwijl mijn andere broer net een schede aan het maken is en met een pincet allerlei diamanten en edelstenen er op maakt. "Pa! De kleine is er" roept hij, zonder op te kijken. Mijn vader komt uit een zijdeur. "Aerion, ik dacht dat je.." Zijn zware brommende stem stopt als hij de man achter me ziet.
    Zijn baard beweegt als hij zijn lippen op elkaar drukt en zijn zware donkere wenkbrauwen glijden naar elkaar toe als hij fronst. Dat zal wel komen door de hoofddoek van de man. "Goede dag" bromt hij vervolgens. Hij loopt op me af en geeft mij een schouder klopje. "Ik ga er van uit dat mijn zoon u goede service zal bieden, mocht u nog vragen hebben kunt u altijd bij mij of mijn andere twee zoons terecht"
    Mijn vader loopt richting het vuur. "AIDIN!" buldert hij. Mijn vader heeft al een harde en zware stem maar dat word echt intimiderend als hij zijn stem verheft. "Dat vuur moet veel heter wil je de erts laten smelten! Verdomme dat weet je!" Ik frons mijn wenkbrauwen. "Zelfs Aerion deed dat beter vanochtend! Kom op nou, dat zwaard moet morgen af, haal je hoofd uit de wolken en ga goed aan het werk, anders laat ik Aerion je overnemen" buldert mijn vader terwijl hij met grote stappen door de winkel beent.
    Zelfs Aerion deed dat beter. Alsof ik echt heel slecht ben. Ik schraap mijn keel en ga achter een tafel staan. "Als u hier uw wapens op legt, kan ik kijken wat er gerepareerd moet worden en kan ik bepalen hoe ik dat moet gaan doen" zeg ik vriendelijk tegen de vreemdeling. "Aerion? Bent u wel goed bij uw hoofd? Aerion kan niet eens een zwaard maken, u ziet ze vliegen" roept Aidin kwaad. "SLA NIET ZO'N TOON TEGEN MIJ AAN JONGEMAN, JE HEBT HET NIET TEGEN EEN VAN JE VRIENDJES" Buldert mijn vader hard. Zo erg dat Aeric er van schrikt en zijn pincet laat vallen. "VERDOMME. WE HEBBEN EEN KLANT EN STRAKS RAAK IK NOG EEN DIAMANT KWIJT DOOR JULLIE GEBRUL" brult Aeric vervolgens en ik slaak een zucht.
    "En voor het geval je het nog niet wist, heeft Aerion een prachtig zwaard gesmeed vanochtend en dat ziet er beter uit dan de troep waar jij nu mee bezig bent, ga nu verdomme verder en doe je best. Je bent verloofd prima maar je bent aan het werk, dus haal je hoofd uit de wolken anders kun je die bruiloft niet eens betalen" roept mijn vader.
    Nogmaals schraap ik mijn keel. "Sorry voor de rumoer" zeg ik nogal beschaamd. "We leven hier in een smidse, en de beschaving is soms nogal ver te zoeken." zucht ik. "maar aan de andere kant, anders kun je elkaar niet verstaan" voeg ik er aan toe. Ik leun op de tafel. "Dus waar kan ik u mee helpen" Ik glimlach zwakjes.

    [ bericht aangepast op 15 aug 2014 - 14:47 ]


    [i]Help always come when people fight for right - Tonto [/i]

    Ravi Samir N'avale.

    De koude wind die iedere keer weer door de deur weet te komen zodra iemand de herberg betreed, zorgt er voor dat de warmte binnen dragelijk is. Doordat de herberg langzamerhand drukker wordt, is er nu nog amper een plaats over, vandaar ook de drukte. Er staan echter nog geen mensen midden in de herberg en dat maakt het toch wel heel mooi, aangezien Ravi dan nog een goed overzicht over alle mensen heeft die zijn herberg in en uit gaan. Een klein aantal mensen kan hij wel in de gaten houden, ook wanneer hij in gesprek is. Vandaar dat hij onder het gesprek zijn ogen over zijn gasten laat gaan, want hij weet tot welke dingen het kan leiden wanneer hij dit niet doet. Zo heeft hij vaak 's avonds mannen met een borrel te veel op, buiten moeten zetten en wanneer je in gesprek raakt met een volle herberg, kun je deze mensen niet in de gaten houden.
          'En verder weet je helemaal niets, Raaf...?' een zenuwachtig gevoel kruipt door zijn aderen heen, maar Ravi herpakt zich voordat hij als zenuwtrek zijn vingers lichtjes zou laten trillen. Jasmine weet hoe hij is, dat is waarom ze doorvraagt, maar zo lang hij weet vol te houden, zal ze er niet achter komen. In ieder geval zou ze het niet van hem horen, want hij zou nooit of te nimmer de dood van Jace willen riskeren. Op een nonchalante manier tuit hij zijn lippen om vervolgens zijn hoofd zachtjes heen en weer te schudden. Echter blijft hij haar wel aankijken, want hij weet dat hij er verdacht uit zal zien wanneer hij dat niet zou doen. Ook zijn zenuwachtige trekjes weet hij met moeite in bedwang te houden, aangezien alles van Jasmine naar informatie snakt en al helemaal wanneer het gaat over dit soort incidenten.
          'Ravi...' de blik in haar karamelbruine ogen waardoor hij net zijn zenuwachtige trekjes in bedwang voor moest weten te houden, kregen een aparte glans waar hij amper zijn blik vanaf kon of ook maar wilde halen. Voor een moment krijgt Ravi een verbaasde blik in zijn ogen door de beminnelijke glimlach die zij op haar gezicht heeft weten te toveren, maar nadat zij een stap richting hem had gedaan, haar arm om zijn middel had gegooid en haar hoofd tegen zijn borstkas aan had gelegd, verdween deze blik. Ravi was overrompeld door wat de glimlach bij hem teweeg bracht, omdat hij niet wist wat zij van plan was te doen, maar nadat hij besefte dat ze zichzelf tegen hem aanhad gedrukt, werd dat gevoel ingeruild door een vertrouwd gevoel. De manier waarop zij haar glimlach overbracht, had hij nog niet eerder van haar gezien of misschien een enkele keer, maar hij wist niet wat hij van haar had kunnen verwachten. 'De afgelopen dagen miste ik je gezelschap.' vrijwel nadat haar onherkenbare charmante stem tot hem doordringt, legt hij zijn vrij grote rechterhand over haar rechterarm die om zijn middel heen ligt, waardoor zijn arm achter haar rug langsgaat. Een stevige en bemoedigende kneep geeft hij in haar arm, om zonder woorden mee te delen dat hij haar eveneens gemist heeft. Het feit dat hij bezorgd was, zal hij niet hardop uitspreken, omdat hij er bijna zeker van is dat ze dat al weet. 'Ik zie dat je het druk hebt, Raaf, ik spreek je later wel.' vanuit zijn ooghoeken ziet hij hoe Garrett zijn hand kort in de lucht steekt bij wijze van afscheid en met een vluchtige hoofdknik neemt hij afscheid van Garrett.
          De korte windvlaag die vervolgens door de herberg heen gaat, zorgt ervoor dat hij opkijkt naar de deur. 'Ravi – zet de tap maar open, we...' zelfs wanneer hij niet had opgekeken, zou hij hebben geweten wie deze jongeman was. Zijn stem die hij al vanaf jongs af aan door de herberg heeft gehoord en die nu, jaren later, nog zo vertrouwd voelt als toen. Het feit dat Jace zijn zin niet afmaakt weet het enthousiasme, voor het feit dat Ravi zijn vriend wie aanvoelt als meer dan een broer na een aantal dagen weer ziet, vrijwel direct de grond in te boren. Zodra zijn donkerbruine irissen in de zijne haken, voelt Ravi zijn spieren verslappen en de greep waarmee hij Jasmine haar hand had beetgepakt verslapt, waardoor zijn hand slap en futloos langs zich neer komt te vallen. Niet alleen hebben zijn verslappende spieren bezit genomen van zijn armen, maar ook van zijn andere ledematen. Ravi staat nog net niet op het punt om door zijn benen heen te zakken en zich met zijn rug tegen de bar naar beneden te laten glijden om vervolgens verslagen op de grond te gaan zitten. Al beginnen zijn benen te trillen door het feit dat hij met alle macht overeind probeert te blijven staan.
          Ravi kijkt verslagen in de ogen van Jace. Niets zou nu goed genoeg zijn om uit te kunnen brengen, om hem een verklaring te geven waarom hij zich met de wezens inlaat die zijn – en die van Jade – ouders heeft vermoord. Echter heeft Ravi ooit het besluit genomen om dit wel te doen, ondanks het feit dat Jade en Jace zo dicht bij hem staan dat hij ze praktisch familie kan noemen, en op dat moment heeft hij ervoor gekozen om met de consequenties te leven. Ravi kon er vanaf het begin vanuit gaan dat er hoe dan ook een moment zou komen dat zij achter deze informatie zouden komen, maar hij had nooit gedacht dat hij zich van binnen verscheurd zou voelen door de blik die er zowel bij Jace als Jade in hun ogen te zien was. Hetgeen waar hij vrijwel meteen aan dacht bij het aanzien van Jace en Jade was het feit hoe zij zich nu zouden voelen, aangezien Ravi zich al verschrikkelijk voelt.
          Ravi ziet de lippen van Jace bewegen, maar aan de techniek voor het liplezen valt bij hem nog veel te doen. Echter heeft hij aan de blikken van zowel broer als zus genoeg en nog steeds staat hij met zijn voeten die lichtjes trillen aan de grond genageld. Ook uit zijn lippen die lichtjes uit elkaar staan, komt geen geluid, zelfs al zou hij iets proberen uit te kramen.
          Zijn hoofd voelt zwaar alsof het is volgegoten met cement, maar het enige wat hij kan doen is kijken naar hoe Jace met wankelende passen de herberg uit loopt. In zijn gedachte reageert Ravi zijn frustraties op zichzelf af, omdat hij niet achter Jace aanloopt. Het voelt alsof er van binnen iets ontbreekt, een leeg gevoel. Het voelt alsof Jace uit zijn leven stapt, alsof de dingen die zij hebben meegemaakt nu niets meer voorstellen en dat is zijn schuld. Ondanks het feit dat Ravi achter Jace aan zou willen gaan, zou hij niet weten wat hij in godsnaam tegen hem zou moeten zeggen en zijn nuchtere karakter wint het van zijn eigen wil.
          'Ravi...' Ravi merkt dat hij vanaf het moment dat Jace de herberg uitliep, geen zuurstof meer binnen heeft gekregen en Jade zijn stem heeft hem uit zijn gedachte weten te trekken, waardoor hij naar haar opkijkt. Hoewel Ravi met zichzelf in de knoop ligt, weet hij op een gegeven moment toch wat meer dan onzinnige woorden uit te kramen. 'Jade, ik...' hij slikt zijn volgende woorden in en blaast zijn adem uit. 'Het spijt me.' volgt er dan verslagen uit zijn mond. Hij weet niet wat hij moet zeggen, want alle woorden zijn er te veel en om eerlijk te zijn heeft hij geen goede verklaring voor het feit wat zij zojuist gezien heeft.
          'Ik wil jullie vragen wat er aan de hand is, wie deze personen zijn – maar niet nu,' haar gemompel is vanaf de plek waar Ravi staat te horen en het enige wat hij kan doen is lichtjes met zijn hoofd knikken. Echter weet hij wel dat hij het nu anders moet aan gaan pakken dan zojuist bij Jace. Hij kan hen niet beide laten gaan zonder iets te doen, daar zijn ze hem te dierbaar voor. Dit is ergens wel in strijd tegen zijn karakter, omdat Ravi er vanuit gaat dat het op dit moment beter voor hen is om alleen te zijn en het wordt lastig om zichzelf er van te overtuigen dat dit niet zo is, maar hij zal wel moeten. Hij kan Jace en Jade – zijn familie – niet laten gaan.
          De eerst dodelijke blik die zich in mijn ogen priemt, kan Ravi nog wel hebben, aangezien hij het over zichzelf heeft uitgeroepen en het zijn schuld is. Het is terecht dat ze boos zijn en dat begrijpt hij, maar zodra Ravi de gebroken blik in haar scherpe, donkerblauwe ogen ziet staan, moet hij zijn benen helpen om rechtop te blijven staan, door zijn hand op de bar te leggen. Hij zou haast zijn vergeten dat Jasmine zich nog in de herberg bevond, maar vanuit zijn ooghoeken kon hij haar nog zien staan. Niet dat het hem veel deed, Jace en Jade waren veel belangrijker voor hem. Hoewel hij Jasmine op dit moment graag de schuld van alles zou willen geven, kan hij dat niet en dat is niet om het feit dat Jasmine en hij het goed met elkaar kunnen vinden, maar omdat Ravi wéét dat hij schuldig is.
          'Dit,' de stem van Vaillé trekt zijn aandacht en net wanneer Ravi dacht dat het niet erger kon worden, worden zijn bruine irissen vast gehouden door haar smaragd groene ogen die in de zijne priemen, 'is allemaal jouw schuld.' Hij weet het, Ravi weet donders goed dat dit zijn schuld is en niet dat van Vaillé of van iemand anders. Ravi zal dan ook diegene moeten zijn die het goed zal maken, voor zover dat kan. Hij weet wel dat het veel tijd in beslag zal gaan nemen om hun vertrouwen weer terug te winnen, maar daar zal hij alles voor over hebben. Zodra ook Vaillé de herberg uit is gegaan, kan Ravi binnen blijven wachten totdat er iemand naar hem terug zal gaan, maar dit zal niet het geval zijn en hij weet dat als hij nu niets doet, het nog moeilijker voor hem zal zijn om ze straks onder ogen te komen.

    Ravi zijn voeten brengen hem naar de plek waar hij meestal heen gaat om na te denken of te ontspannen. Een huis die zich net binnen het centrum bevindt, maar wat als 'verlaten' te bestempelen valt, iets wat normaal niet wordt gezien als een plek om te kunnen ontspannen. Het uiterlijk van dit verlaten huis ziet er verwaarloosd uit. Het heeft nog planken waar je de oorspronkelijke kleur van het huis te zien krijgt, maar deze planken zijn zwaar in de minderheid, aangezien de verf van alle andere planken is af geblakerd en de eigenaar daar nooit verandering in heeft gebracht. Zo heeft hij, Ravi heeft op jongere leeftijd weleens een man uit het huis zien komen en volgens hem en meerdere mensen uit het centrum zou dat de eigenaar kunnen zijn, een aantal ramen waarvan het glas gebroken was dicht getimmerd met oud en donker hout.
          Dit is echter een van de weinige dingen die de eigenaar verder aan het huis heeft veranderd, want ook de binnenkant ziet er al jaren hetzelfde uit en hoewel een aantal meubels verstopt liggen onder een lappen deken, worden deze ook nog eens bedekt met een dikke laag grijze stof.
          Ravi is hier echter niet achtergekomen door naar binnen te gluren door de ramen waar zich nog wel glas in bevond, maar door via de achterkant naar binnen te glippen. Hij moet toegeven dat hij dit gebouw op jongere leeftijd altijd heeft ontweken, vanwege de sfeer die het uitstraalde en dan vooral in de nacht. Hier had hij op dat moment alleen verhalen over gehoord, aangezien zijn ouders hem onder geen beding 's avonds door het centrum lieten zwerven. Het was ook niet alsof Ravi hier behoefte aan had, aangezien hij zich in de avond erg vermaakte in de herberg.
          Op latere leeftijd vond hij het gebouw interessanter worden, dat kwam doordat Ravi weleens een man in en uit het gebouw zag komen en omdat hij wel hield van wat avontuur. Zijn interesse in dit gebouw heeft hij enkel en alleen met Jade gedeeld en nadat zij de buitenkant hadden bestudeerd, wilden ze weleens weten hoe het er van binnen uit zag. Vandaar dat zij zich op een dag in het huis hebben gewaagd. Daarvoor hadden zij echter wel een raam kapot moeten slaan aan de achterzijde van het gebouw, dit is tevens nog steeds de doorgang voor zowel Jade als Ravi om binnen te treden. Echter nadat zij zich in het gebouw hadden gewaagd, heeft Ravi niets meer vernomen van de, volgens hem, eigenaar en ondanks dat hij weleens wat naar informatie viste over deze geheimzinnige man in de herberg, is het voor hem nog steeds een raadsel.
          Toch weten Jade en hij ondanks het feit dat er amper iets bekend is over de eigenaar, altijd terug te keren naar dit gebouw. Zij hebben door de jaren heen zelfs een aantal aanpassingen gedaan. Enkel alleen aan de binnenkant en op plaatsen die van buitenaf niet te zien zijn door de ramen. Dit is nooit veranderd, wat betekent dat de eigenaar zich waarschijnlijk niet meer naar binnen heeft begeven.
          Door de veranderingen en het feit dat Jade en hij, volgens hem, de enige twee zijn die hier vanaf weten, is het echt hun plekje. Dat is de reden waarom Ravi zich naar deze plek werkt. Jade kennende zou ze nu aan het stelen zijn en om haar dan te zoeken, gaat lastig worden. Er bestaat wel een kans dat Jade zich na het stelen terugtrekt naar de plek die voor hen, ondanks de griezelige sfeer die het huis op het eerste oog uitstraalt en er voor zorgt dat vrijwel iedereen het huis links laat liggen, op een of andere manier als een vertrouwde plek wordt beschouwd. Het zal nooit gaan voelen zoals de herberg, omdat hier altijd wel een geheimzinnige sfeer hangt door de onbekende eigenaar, maar tussen deze muren bevinden zich veel gesprekken, over zowel zinnige als onzinnige onderwerpen, en dus ook herinneringen.
          'Vroeger ging dit veel gemakkelijker.' Mompelt hij, terwijl hij zichzelf door het raam naar binnen weet te werken in de hoop dat hij Jade hier zal aantreffen.


    'I don't want to leave her just because she makes me a better person.'

    Nicolas Servio ~ 24 ~ Rueri

    Het was hem opgevallen dat de jongedame naast Arabella zich een stuk meer op haar gemak leek te voelen in het daglicht. Hij nam het haar niet kwalijk. Welk mens zou graag in de duisternis willen verblijven? Zelf prefereerde hij ook nog steeds het licht van de zon, al was hij inmiddels gewend aan de eindeloos lijkende donkere gangen. Wel was hij blij dat de zon niet zo fel scheen, want daar zouden zijn ogen niet tegen kunnen. Dat was iets wat hij niet meer gewend was, fel zonlicht. Het zou ook niet goed zijn voor zijn huid, want hij zou ongetwijfeld in no time verbranden. Vandaar dat hij de zon meed, ook als hij de kans had om zich te vertonen aan het zonlicht.

    "Ik hoop dat de rapier je bevalt," had Evanjalin gezegd. Hij hoopte het ook, want hij had er wel aardig wat geld voor neergelegd. Als het een of ander slecht gesmeed zwaard zou zijn zou hij niet aarzelen om nogmaals te onderhandelen over de prijs. Een slecht gesmeed zwaard was voor hem makkelijk te herkennen, aangezien hij de zoon was van een smid. Zijn handen gingen over het ingepakte zwaard. Hij maakte het open met gemengde gevoelens. Aan de ene kant was hij heel nieuwsgierig en wilde hij het papier het liefste openscheuren, aan de andere kant moest hij zichzelf eraan helpen herinneren dat hij niet te veel moest verwachten, voor het geld dat hij ervoor had neergelegd. Meteen toen hij de rapier van zijn verpakking had ontdaan, verdween zijn aandacht voor alles om hem heen. Zijn ogen gleden snel over het zwaard, om al snel vast te kunnen stellen dat dit absoluut geen miskoop was. Zijn dunne vingers gleden over het sierlijke zwaard, dat hem deed denken aan vroeger. Het werk, de details die zichtbaar waren voor de ogen van iemand die het werk van de smid kende, deden hem denken aan zijn vader. De manier waarop hij werkte was zo secuur dat hij betwijfelde of hij ooit wel een ontevreden klant had gehad. De maker van dit zwaard bedankte hij in zijn gedachten. De lijnen van het zwaard, de scherpte, het gevest en de kling leken allemaal meer dan in orde. Het zag er goed uit, maar een zwaard moest ook goed vasthouden. Goed aanvoelen, niet te zwaar zijn maar ook niet te licht. Hij vond persoonlijk een zwaard waar men behendig mee kon bewegen belangrijk. Nadat hij het zwaard aandachtig had bekeken had hij het in zijn hand genomen. Onbewust was er een zweem van een glimlach op zijn gezicht ontstaan. Hij maakte een aantal bewegingen met het zwaard en stelde vast dat dit een perfecte rapier voor hem was.

    Hoe lang hij even in zijn eigen gedachten verzonken was, wist hij niet, maar hij keek op naar Evanjalin met een glimlach. “Bedank de maker van dit zwaard voor me, het is een erg schoon werk” vertelde hij haar. "Jij bent dus gevangenisbewaker? Betekent dit dat je hele dagen daar beneden doorbrengt?" Haar woorden deden zijn glimlach vrijwel meteen weer van zijn gezicht af glijden, nu keek hij neutraal. Hij knikte enkel. Ze mocht denken wat ze wilde, zijn werk was gewoon zijn werk en het gebrek aan zonlicht was een onderdeel daarvan, wat hij moest accepteren. Vroeger als klein jongetje was hij vaak buiten geweest en hield hij ervan om zoveel mogelijk in de natuur te ravotten, maar dingen veranderden nou eenmaal. "Het doet me altijd pijn om te zien wat jullie jezelf en anderen aandoen. Ik keur noch de zaken waarin de Rueri verstrikt geraakt zijn noch de onrust die de rebellen stoken goed, maar ik bewonder de passie waardoor sommigen van jullie gedreven zijn, zelfs als ik denk dat deze beter ingezet kan worden voor andere doeleinden. Ik hoop alleen dat jullie dat ooit zelf inzien." De oprecht klinkende verdrietige woorden deden hem even verrassen. Het was niet vaak dat hij vrouwen tegenkwam die zo direct zeiden wat hen op het hart lag. Hij haalde enkel zijn schouders op. “Onenigheden gaan nou eenmaal vaak gepaard met geweld, als men het niet met woorden kan oplossen” liet hij haar weten. Want hoewel hij het stiekem met haar eens was, kon hij dit niet over zijn lippen brengen.
    "Ach, het is veel te mooi weer om te treuren,"
    Het was maar beter dat ze zou veranderen van gespreksonderwerp, want veel meer wilde hij hierover niet loslaten. "Ik had trouwens nog wat meegenomen van thuis, hopelijk dient het jullie beter dan mij," Hij keek even nieuwsgierig naar de vrouw voor zich, die net zo snel van gespreksonderwerp kon wisselen als dat hij kon. Ze was ongetwijfeld een onrustig type, dat niet kon stilzitten. "Ik had thuis nog een stuk brood over. Er zitten noten in wat ik niet lust en ik dacht dat jullie misschien wel honger hadden van het werk," Hij bedankte haar voor het brood. "maar als jullie het niet lusten, doe me dan een plezier en probeer wat aan de gevangen te geven als dit lukt." Die laatste zin was gewaagd. Hij dacht niet dat de vrouw voor zich besefte hoe gevaarlijk dit voor haar kon zijn om dit aan een gevangenisbewaker te vragen. Ze had geluk dat ze Nicolas voor zich had, want hij was een van de mildste gevangenisbewakers en hield zich stiekem zelf niet altijd aan de regels die hen waren opgedragen. “Ik zal zien wat ik ermee doe” zei hij mysterieus, waarbij hij zichzelf wel tegen het hoofd kon slaan. Zo schemerde hij wellicht wel door dat het niet de eerste keer was dat hij zo’n aanbod had gekregen en hij zelf wel eens wat meer eten aan de gevangenen had gegeven dan dat had gemogen.

    Zijn blik ging snel naar Arabella, om het gespreksonderwerp te veranderen. Hoewel hij haar een tijd lang niet had gezien, leek ze naar zijn mening niet veel te zijn veranderd. Nog steeds had ze dat uitzonderlijke uiterlijk, een schoonheid waarvan hij zich afvroeg of ze zelf wel de waarde ervan wist. Zijn blauwe ogen waren vriendelijk op haar gericht. “Hoe gaat het met je?” “Gaan de zaken nog goed?” vroeg hij geïnteresseerd. Het leek hem niet nodig om elkaar beleefd aan te spreken. Ze waren op een binnenhofje waar niet snel anderen zouden komen. Hij hoopte dat het goed met haar ging, want haar gunde hij een goed leven.


    Aan niets denken is ook denken.

    Arabella Mae Lockwood || Rueri
    Mijn ogen wenden al snel aan het licht, vast sneller dan die van Evanjalin. Het was duidelijk te merken dat zij zich gemakkelijker begon te voelen nu ze buiten waren, maar dat was ook te begrijpen. Ik hield wat afstand van de twee, het was immers niet ik die de rapier kwam afleveren en aangezien het niet mijn type gespreksonderwerp was, zou het beter zijn om de twee hun gang te laten gaan. Even wierp ik een vluchtige blik op de rapier, die Nicolas inmiddels had ontdaan van het papier. Sceptisch keek ik er naar, niet alsof ik iets had op te merken aan het smeedwerk - maar als ze eens zouden beseffen hoeveel ongelukken er met dat soort wapens gebeuren. Zoals die ene keer op een doodnormale lente dag. Uit enthousiaste had een jochie een diepe wond in zijn jongere zusje geslagen, met de rapier van zijn niet goed oplettende vader. Ik rilde licht. Ik had veel dingen gezien en behandeld, maar dat kleine meisje was niet uit mijn geheugen te wissen. Nicolas nam het zwaard in zijn handen en zwaaide het een paar keer vloeiend heen en weer. Het zou zo uit zijn handen kunnen vliegen.
    Als hij er vervolgens weer mee ophoudt doe ik een stap dichterbij. Van dichtbij zag zelfs ik dat het een goed gesmeed zwaard was, niet dat ik er veel kennis van had. Ik glimlach kort, het was duidelijk te merken dat Nicolas er blij mee was. Snel haal ik mijn hand door mijn licht geklitte lokken, ik hoopte vurig dat het geen bloed was dat het deed plakken. Als ik in de avond niet onder het rode spul zat wist ik dat het geen goede dag was geweest.
    ”Jij bent dus gevangenisbewaker? Betekent dit dat je hele dagen daar beneden doorbrengt?” Vraagt Evanjalin. Ai. Enigszins had ik zo’n scherpe opmerking zeker van haar verwacht. Ik had dan ook zeker bewondering voor haar lef. Zeker voor vrouwen was het immers gevaarlijk zulke dingen hardop te zeggen, zeker in het hol van de leeuw, om het zo maar even te zeggen. Mij deed het persoonlijk geen pijn, tevens was ik ook niet degene om haar erop aan te spreken. En bovendien was ze een vriendin, neutraal of niet.
    Aangezien de vragen niet direct op mij gericht waren, hield ik wijselijk mijn mond. Ik merkte dat ook Nicolas moeite had om te reageren, iets wat ik begreep. Ook Nicolas was niet van het sadistische soort, zoals Henry dat bijvoorbeeld wel was. Ik wist zeker dat als ze nu voor hem gestaan had, en deze woorden op hem had afgevuurd - ze zeker niet heel thuis zo komen.
    Ik zuchtte opgelucht toen Evanjalin van onderwerp veranderde. Toen ze het brood tevoorschijn haalde trok ik lichtjes mijn wenkbrauw op, maar al snel werd duidelijk waar het voor bedoeld was. Weer hield ik me er buiten.
    ”Hoe gaat het met je, gaan de zaken nog goed?” Ik draai me wat meer naar Nicolas toe en glimlach. Het was uiterst lief van hem dat hij er oprecht nieuwsgierig naar was. ”Het gaat prima, dankje.” Ik laat mij eerder over elkaar geslagen armen nu losjes langs mijn lichaam vallen. .”Met alle onrust deze tijden is het altijd wat drukker dan normaal. Maar al met al gaat het daarmee ook goed, ik verdien er mijn brood mee en leer er ook nog eens ongelofelijk veel van.” Dat laatste was zeker waar, de patiënten waren dolgelukkig als ik aanbood hun te helpen. In werkelijkheid was ik gelukkiger dan hun, ik leerde ontzettend veel van het menselijk lichaam op deze manier.
    ”En met jou? Ik hoorde over de ontsnapte gevangene, maar ik kan begrijpen dat dat wel het laatste is waar je het over wilt hebben.” Zeg ik zacht, en sla mijn ogen neer.


    but do you feel held by him? — does he feel like home to you? ( Anatomy » Midsommar )

    Enigszins had ik zo’n scherpe opmerking zeker van haar verwacht. Haha nou, Evanjalin is gewoon super onschuldig en oprecht, ze zegt wat ze denkt (cat)

    Evanjalin Brentwood II Mens II Neutraal
    Nerveus keek ze toe hoe Nicolas de rapier inspecteerde. Onbewust hield ze haar adem in terwijl ze vurig hoopte goed nieuws door te kunnen geven aan de eeuwig onzekere Aerion. Toen Nicolas haar de opdracht gaf dit ook werkelijk te doen ontspande spieren in haar gezicht zich weer. "Dat zal ik doen, Aerion zal blij zijn dat te horen," antwoordde ze terwijl haar mondhoeken nog altijd richting de hemel wezen. Ze kon niet wachten om het Aerion te vertellen en hoopte dat hij even blij met het nieuws zou zijn als zijzelf, zelfs als dit bijna onmogelijk was.
    Het brood was snel gegeven en de woorden rolden met een even hoge snelheid over haar lippen. Evanjalin was altijd heel open en oprecht en ook nu kon ze dit niet onder stoelen en banken schuiven. De blikken van het tweetal merkte ze niet eens op toen ze uitsprak waar ze hoopte dat het brood zou eindigen. De mysterieuze woorden van Nicolas zorgde ervoor dat Evanjalin hem met opgetrokken wenkbrauwen geamuseerd aankeek. Betekende dit dat hij het wellicht aan een gevangene zou geven? Ze durfde haar leven er niet om te verwedden, maar ze hield vast aan deze gedachte. Om te weten dat er op deze manier misschien weer iemand geholpen werd warmde haar hart op. Toen Nicolas een gesprek aanknoopte hield Evanjalin zich tijdelijk op de achtergrond en liet de zon haar huid opwarmen tijdens dit uitzonderlijke stilzwijgen. "Ik hoorde over de ontsnapte gevangene." Zodra Evanjalin deze woorden opving focuste haar blauwe kijkers zich weer op het tweetal. "Ik kan beter weer gaan," onderbrak ze alles behalve voorzichtig of terughoudend, "ik heb nog een hoop andere dingen te doen. Ik vind mijn weg naar buiten wel weer." Kort omhelsde ze Arabella. "Het was goed je weer te zien, wees voorzichtig." Toen ze haar vriendin weer losliet keek ze Nicolas aan terwijl ze de kap van haar mantel weer op deed. "Het was leuk je te ontmoeten Nicolas, en als ik nog iets voor je kan doen weet je me te vinden." Ze schonk het tweetal kort een glimlachje bij wijze van afscheid voordat ze de duisternis weer tegemoet liep.

    Ze had er vaker gelopen, maar bijna altijd had ze in gezelschap van een ander verkeerd die haar gedachten kon afhouden van de narigheid om haar heen. De plek straalde het niet alleen uit, maar rook zelfs naar de dood en er was niks dat de bittere smaak van deze plek van haar tong kon krijgen. Evanjalin rilde kort, niet enkel van de kou, terwijl ze een hoek omsloeg. Ze had Arabella en Nicolas niet willen lastig vallen en ach, hoe moeilijk kon het zijn de uitgang te vinden? Als ze het zich goed herinnerde moest ze hierna naar rechts, een trap op en dan zou ze er bijna al zijn.
    Dat was wat ze had gedacht in ieder geval, want na wat voelde als een eeuwigheid liep ze nog altijd in het duister. Het leek er zelfs donkerder. Onderweg had ze een paar bewakers wiens aandacht ze had getrokken afgewimpeld. Hierbij had ze mazzel gehad dat ze naamsbekendheid had, zodat ze haar hierna door hadden laten lopen. Echter leek het bijna alsof ze haar de verkeerde kant op hadden gestuurd. Evanjalin zuchtte toen ze bij de zoveelste T-splitsing kwam. Het gevoel dat ze dit doolhof niet meer zou verdwalen kroop tot diep in haar botten door en ze moest een keer slikken voordat ze verder liep. Rechtervoet voor de linker, nu de linker voor de rechter. Ze concentreerde zich op haar voetstappen om de geluiden om haar heen buiten te sluiten. Altijd als ze hier kwam werd ze zich ervan bewust hoe machteloos ze eigenlijk was, dat ze niet al het kwaad kon weren en niet iedere ziel kon redden. Nog voordat ze verder weg kon kwijnen in gedachten zag ze weer een gedaante opdoemen, een bewaker dacht ze en haar hart maakte een sprongetje van blijdschap. Ze wilde hem absoluut niet lastig vallen, maar haar lichaam schreeuwde om zonlicht, warmte en levendige mensen. Snel liep ze naar de man toe en zag toen ze hem naderde dat hij met zijn rug naar haar toe stond. "Pardon?" Haar vingers raakte kort zijn bovenarm aan om zijn aandacht te trekken. "Ik geloof dat ik verdwaald ben, kun je me wijzen hoe ik weer buiten kom?" Haar blauwe kijkers keken bijna hopeloos vanonder haar capuchon naar de man op toen ze de woorden uitsprak.

    [ bericht aangepast op 20 aug 2014 - 16:38 ]


    In the end the only person we love is ourselves, that's why we choose to love someone who can please us the most.